ECLI:NL:RBDHA:2019:14226
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake intrekking EU-verblijfsrecht en ongewenstverklaring
Op 10 december 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een verzoeker met de Spaanse nationaliteit, die een voorlopige voorziening vroeg tegen de intrekking van zijn EU-verblijfsrecht en zijn ongewenstverklaring door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het bestreden besluit, genomen op 2 oktober 2019, beëindigde verzoekers verblijfsrecht op grond van het Unierecht en verklaarde hem ongewenst, omdat hij een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor de samenleving zou vormen. Verzoeker had eerder rechtmatig verblijf in Nederland, maar zijn verblijfsvergunning was ingetrokken na een veroordeling voor gewoontewitwassen, waarvoor hij een gevangenisstraf van dertig maanden had gekregen.
Tijdens de zitting op 26 november 2019, waar verzoeker werd bijgestaan door zijn gemachtigde, werd het verzoek om vrijstelling van het griffierecht toegewezen. De voorzieningenrechter overwoog dat verzoeker onvoldoende bewijs had geleverd van zijn gedragsverandering sinds zijn detentie en dat de staatssecretaris op goede gronden had geconcludeerd dat verzoeker een bedreiging voor de samenleving vormde. De voorzieningenrechter oordeelde dat de belangenafweging van artikel 8 van het EVRM niet in het voordeel van verzoeker uitviel, ondanks zijn banden met zijn kinderen in Nederland. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, met de conclusie dat het bestreden besluit naar verwachting in bezwaar in stand zal blijven.