ECLI:NL:RBDHA:2019:14180

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 december 2019
Publicatiedatum
6 januari 2020
Zaaknummer
NL19.25737 en NL19.25738
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvragen met afzonderlijke dwangsommen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de beroepen van twee eisers, die asiel hebben aangevraagd. Eiser heeft op 3 april 2019 en eiseres op 31 maart 2019 asiel gevraagd, maar er is niet tijdig beslist op hun aanvragen. Op 27 oktober 2019 hebben zij beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn van zes maanden, zoals voorgeschreven in de Vreemdelingenwet 2000, niet is verlengd en dat verweerder in gebreke is gebleven. Hierdoor zijn de beroepen gegrond verklaard.

De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen inhoudelijke samenhang tussen de asielprocedures van de eisers is aangetoond, ondanks dat zij als echtpaar een homogene groep vormen. Dit heeft geleid tot de beslissing om voor beide aanvragen afzonderlijke dwangsommen vast te stellen, elk ter hoogte van € 1.442,00, wat resulteert in een totaalbedrag van € 2.884,00. Daarnaast heeft de rechtbank verweerder opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen op de aanvragen, met een dwangsom van € 100,00 per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, tot een maximum van € 15.000,00.

De rechtbank heeft ook een proceskostenveroordeling uitgesproken, waarbij de kosten zijn begroot op € 256,00. Deze uitspraak is gedaan door mr. C.T.C. Wijsman, in aanwezigheid van griffier M. Verbeek, en is openbaar gemaakt op 6 januari 2020.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.25737 en NL19.25738

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [nummer] ,en [eiseres] , eiseresV-nummer: [nummer] ,

Hierna gezamenlijk eisers te noemen
(gemachtigde: mr. M.P.J.W.M. Govers),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: T. Kleve).

Procesverloop

Eiser heeft op 3 april 2019 asiel gevraagd. Eiseres heeft op 31 maart 2019 asiel gevraagd.
Op 27 oktober 2019 hebben eisers beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op hun aanvraag.
Verweerder heeft de stukken overgelegd en verweer gevoerd.
Op 2 december 2019 is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
3. De rechtbank stelt vast dat eisers op 31 maart 2019 en 3 april 2019 een aanvraag hebben ingediend om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Ingevolge artikel 42 van de Vw 2000 beloopt de beslistermijn voor deze aanvraag zes maanden. De beslistermijn is door verweerder in deze zaak niet verlengd. De ingebrekestelling ten aanzien van beide aanvragen dateert van 6 oktober 2019. Op dat moment was verweerder in gebreke tijdig een besluit te nemen. Nu het beroep is ingediend meer dan twee weken na de ingebrekestelling is het beroep ontvankelijk.
4. Er is nog niet op de aanvraag beslist. Dat betekent dat het beroep wegens het niet tijdig beslissen ook gegrond is. Eisers maken daarbij aanspraak op de op grond van artikel 4:17 van de Awb verbeurde dwangsommen. Gezien het tijdsverloop sinds de ingebrekestelling heeft verweerder de maximaal te verbeuren dwangsommen op grond van dit artikel verbeurd.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er sprake is van samenhang tussen de procedures procedures die toekenning van één dwangsom rechtvaardigt. Eisers vormen een homogene groep en de gelijktijdig ingediende aanvragen geven volgens verweerder blijk geven van dusdanige samenhang dat sprake is van eenzelfde toetsingskader. De rechtbank is met verweerder eens dat eisers als echtpaar een homogene groep lijken te vormen en de aanvragen zijn ook nagenoeg gelijktijdig ingediend. Dat de asielaanvragen met elkaar samenhangen ligt dan misschien ook voor de hand, maar in het dossier is geen aanknopingspunt te vinden voor de conclusie dat dat daadwerkelijk het geval is. In belangrijke mate bepalend voor de door verweerder gestelde samenhang is de vraag of de asielaanvragen gebaseerd worden op een (grotendeels) gelijkluidend feitelijk relaas. Van eisers is tot dusver alleen een gehoor aanmeldfase afgenomen waaruit ook geen begin van informatie over de reden van de asielaanvraag blijkt. Van inhoudelijke samenhang tussen de procedures kan daarom vooralsnog niet worden uitgegaan. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om met één dwangsom te volstaan maar zal een verbeurde dwangsom vaststellen ten bedrage van € 1.442,00 voor de aanvraag van eiser en € 1.442,00 voor de aanvraag van eiseres, dus in totaal € 2.884,00.
6. De rechtbank zal overeenkomstig artikel 8:55d van de Awb bepalen dat verweerder alsnog een besluit bekend dient te maken. Daarbij ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb een van het eerste artikellid afwijkende termijn vast te stellen. Deze termijn is twee weken, maar dat is gelet op de aard van de procedure niet reëel.
7. Uit het dossier blijkt dat eisers nog op hun asielmotieven moet worden gehoord. De rechtbank zal met het oog daarop een ruimere termijn stellen die gelegenheid biedt voor zorgvuldige besluitvorming. Uitgaande van enkele weken om eisers te horen, één week voor het formuleren van een voornemen, vier weken voor het indienen van een zienswijze, vervolgens één week voor het nemen van een besluit zal de rechtbank een nadere termijn stellen voor het nemen van een besluit van acht weken, op straffe van een dwangsom, waarbinnen de besluitvorming redelijkerwijs moet kunnen plaatsvinden. De rechtbank ziet geen aanleiding om, zoals door verweerder verzocht, een termijn te stellen waarbinnen het eerste gehoor moet plaatsvinden omdat daarmee naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende zekerheid wordt geboden binnen welke termijn alsnog zal worden beslist. Nu (vooralsnog) niet gebleken is van inhoudelijke samenhang, zal de rechtbank verder twee afzonderlijke dwangsommen verbinden aan de te stellen termijn voor het alsnog nemen van besluiten op de aanvragen.
8. De rechtbank ziet aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Daarbij ziet de rechtbank wel aanleiding om vanwege de samenhang en gelijkenis tussen de twee gevoerde beroepsprocedures te volstaan met één proceskostenveroordeling. Deze proceskosten worden begroot op € 256,00 (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, met een waarde per punt van € 512,00 en wegingsfactor ½).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van besluiten;
  • stelt de door verweerder verbeurde dwangsom vast op € 2.884,00;
  • draagt verweerder op om uiterlijk binnen acht weken na verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvragen bekend te maken;
  • bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,00 verbeurt voor iedere dag dat deze beslistermijn ten aanzien van eiser wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,00;
  • bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,00 verbeurt voor iedere dag dat deze beslistermijn ten aanzien van eiseres wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,00;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 256,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.T.C. Wijsman, rechter, in aanwezigheid van
M. Verbeek, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.