ECLI:NL:RBDHA:2019:14179

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 december 2019
Publicatiedatum
6 januari 2020
Zaaknummer
NL19.19131
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake intrekking verblijfsvergunning asiel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 december 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had in 2016 geen kennisgenomen van de intrekking van zijn verblijfsvergunning asiel, omdat hij naar zijn land van herkomst was teruggekeerd. De rechtbank oordeelde dat het besluit tot intrekking op de juiste wijze was bekendgemaakt op 13 januari 2016, en dat de termijn voor het indienen van beroep eindigde op 10 februari 2016. Eiser heeft pas in juni 2019 bezwaar gemaakt, wat te laat was. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk, omdat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. De rechtbank oordeelde dat de eiser zelf verantwoordelijk was voor het niet ontvangen van het besluit, aangezien het naar het laatst bekende adres was verzonden en retour was gekomen. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.19131

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. Y. Tamer),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
(gemachtigde: mr. L. Verhaegh).

Procesverloop

Bij besluit van 13 januari 2019 heeft verweerder de verblijfsvergunning asiel voor
onbepaalde tijd van eiser ingetrokken met terugwerkende kracht tot 29 juli 2015.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 november 2019. Eiser is verschenen,
bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is met voorafgaande kennisgeving niet
verschenen.

Overwegingen

1. Voor het indienen van een beroepschrift geldt op grond van artikel 69, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 een termijn van vier weken. Deze termijn begint op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op de dag na de dag waarop het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Dat is in dit soort gevallen de dag na de dag waarop het besluit is toegezonden. Als iemand een beroepschrift te laat indient, verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet tijdig indienen van het beroepschrift verontschuldigbaar is. Dan laat de rechtbank op grond van artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege.
2. Vast staat dat verweerder het bestreden besluit bekend heeft gemaakt op
13 januari 2016 door verzending per aangetekende post, zodat de termijn voor het indienen van een beroepschrift eindigde op 10 februari 2016.
3.
Eiser heeft bij brief van 26 juni 2019 bezwaar gemaakt tegen het besluit van
13 januari 2016. Dit bezwaar is doorgezonden naar de rechtbank Oost-Brabant om als beroep in behandeling te nemen. Het beroepschrift is dus niet tijdig ingediend.
4. Eiser heeft hiervoor de volgende reden gegeven. Eiser heeft pas op 29 juni 2019 mondeling via Juridisch Loket kennis genomen van het besluit van verweerder van
13 januari 2016. Eiser woonde in januari 2016 niet meer op het laatst bekende adres. Volgens eiser wist verweerder dat ook, omdat het besluit retour is gekomen met de aantekening dat eiser niet meer op dat adres woonde omdat eiser naar Iran was vertrokken. Daarop had verweerder het besluit van 13 januari 2016 op zijn minst via de Staatscourant bekend moeten maken. Bij gebrek daaraan heeft verweerder het besluit niet naar behoren bekend gemaakt zodat de termijnoverschrijding eiser niet kan worden tegengeworpen.
5. Op grond van artikel 37, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), voor zover thans van belang, worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels gesteld omtrent de wijze waarop beschikkingen bij of krachtens deze wet ten aanzien van de vreemdeling gegeven, aan de vreemdeling bekend gemaakt. Blijkens de parlementaire behandeling bij dit artikel (TK 1998/99, 26732, nr. 3, p. 46) is met dit artikel geen afbreuk gedaan aan de algemene regeling van artikel 3:41, eerste lid, van de Awb, dat veronderstelt dat bekendmaking van besluit geschiedt door toezending of uitreiking. Er is alleen een uitbreiding gegeven voor de mogelijkheid van het bekendmaken van besluiten door het stellen van aantekeningen in documenten. Daarbij moet worden gedacht aan bijvoorbeeld het plaatsen van een visum of inreisstempel in een paspoort.
In verweerders beleid ten tijde van het bestreden besluit, paragraaf C1/3 van de Vreemdelingencirculaire 2000, is opgenomen dat de beschikking bekend wordt gemaakt overeenkomstig paragraaf C1/2.11. Uit deze paragraaf, zoals deze op 13 januari 2016 gold, volgt dat verweerder een rapport van bevindingen opstelt waarin wordt aangegeven wat is gedaan om het besluit aan de vreemdeling bekend te maken als hij er niet in slaagt om het besluit kenbaar te maken door toezending aan een gemachtigde of het laatst bekende adres van de vreemdeling.
6. Niet in geschil is dat verweerder de intrekking naar het laatst bekende adres van eiser heeft toegezonden. Hiermee heeft verweerder de intrekking overeenkomstig artikel 3:41, eerste lid, van de Awb bekend gemaakt. Dat het besluit retour is gekomen en verweerder daarmee wist dat eiser niet meer woonachtig was op dit adres, verplichtte verweerder niet om het besluit daarna op andere wijze zoals via publicatie in de Staatscourant bekend te maken. De rechtbank verwijst daarbij naar de uitspraak van de Afdeling van 11 februari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:507). Wel moest verweerder volgens zijn eigen beleid een rapport van bevindingen opstellen en dat is ook gebeurd zoals verweerder terecht heeft opgemerkt.
Geen rechtsregel verplicht verweerder verder tot nader onderzoek naar de woon- of verblijfplaats van eiser. De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 18 april 2007 (ECLI:NL:RVS:2007:BA4511). Op grond van artikel 4.37 van het Vb 2000 dient eiser verweerder immers zelf in kennis te stellen van een adreswijziging. Dit heeft eiser niet gedaan.
7. Het voorgaande leidt ertoe dat het besluit naar behoren is bekend gemaakt. Dat eiser het besluit niet heeft ontvangen wordt daarom voor zijn rekening gelaten. De termijnoverschrijding is niet verschoonbaar. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.T.C. Wijsman, rechter, in aanwezigheid van
M. Verbeek, griffier.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 16 december 2019

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.