ECLI:NL:RBDHA:2019:14174

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 december 2019
Publicatiedatum
3 januari 2020
Zaaknummer
AWB - 17 _ 6215
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ambtshalve aanpassing van vergunningvoorschriften in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 december 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een onderneming die zich bezighoudt met de productie en opslag van vinylchloride en ethyleendichloride, en het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van 30 juni 2017, waarbij de vergunningvoorschriften die aan haar vergunning waren verbonden, ambtshalve waren aangepast op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De rechtbank heeft de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (STAB) als deskundige benoemd, die op 20 september 2018 een deskundigenbericht heeft uitgebracht. Eiseres heeft hierop gereageerd en partijen hebben overeenstemming bereikt over de betwiste vergunningvoorschriften, waardoor een zitting niet meer nodig was.

De rechtbank heeft de vergunningvoorschriften 2.15.1, 4.2.2 en 4.7.2 vernietigd en zelf in de zaak voorzien. De rechtbank heeft bepaald dat de vergunningvoorschriften moeten worden aangepast om te voldoen aan de beste beschikbare technieken (BBT) en de richtlijnen voor de opslag van gevaarlijke stoffen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de verweerder het door eiseres betaalde griffierecht moet vergoeden en dat verweerder in de proceskosten van eiseres moet worden veroordeeld tot een bedrag van € 768,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 17/6215

uitspraak van de meervoudige kamer van 18 december 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.G.J. Maas-Cooymans),
en

het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, verweerder

(gemachtigde: mr. F.C.S. Warendorf).

Procesverloop

Bij besluit van 30 juni 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) een aantal voorschriften gewijzigd, die verbonden waren aan de op 6 september 2004 aan eiseres verleende vergunning voor de inrichting aan de [adres] in [vestigingsplaats] .
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij uitspraak van 8 mei 2018, SGR 17/6214, heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank het verzoek van eiseres om een voorlopige voorziening te treffen gehonoreerd en voorschrift 2.15.1 geschorst tot zes weken na verzending van de uitspraak op het beroep.
De rechtbank heeft de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (STAB) als deskundige benoemd. De STAB heeft op 20 september 2018 een deskundigenbericht uitgebracht.
Eiseres heeft bij brief van 22 oktober 2018 gereageerd op het deskundigenbericht. Verweerder heeft bij brief van 6 november 2018 gereageerd op het deskundigenbericht en een aanvullend verweerschrift ingebracht.
De STAB heeft op 8 januari 2019 een aanvullend deskundigenbericht uitgebracht.
Eiseres heeft bij brief van 18 oktober 2019 gereageerd op het aanvullend verweerschrift.
Bij afzonderlijke brieven van 30 oktober 2019 hebben partijen de rechtbank medegedeeld dat een zitting achterwege kan worden gelaten omdat zij overeenstemming hebben bereikt over de betwiste vergunningvoorschriften.
De rechtbank heeft naar aanleiding daarvan bij brief van 30 oktober 2019 bepaald dat de behandeling van deze zaak op de zitting van 31 oktober 2019 geen doorgang zal vinden. Zij heeft partijen verzocht om haar de integrale tekst van de vergunningvoorschriften zoals die in de uitspraak moet worden opgenomen te doen toekomen.
Bij brief van 11 november 2019 heeft eiseres gereageerd. Verweerder heeft bij brief van 22 november 2019 gereageerd.
Bij brief van 10 december 2019 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres drijft een inrichting voor de productie en opslag van vinylchloride en ‘high-pure’ ethyleendichloride
.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder op grond van artikel 2.31, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wabo ambtshalve diverse vergunningvoorschriften aangepast. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu veroorzaakt, gezien de ontwikkeling van de technische mogelijkheden tot bescherming van het milieu, verder moeten worden beperkt. Verweerder heeft bij de bepaling van de beste beschikbare technieken (BBT) rekening gehouden met de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 29 “Richtlijn voor bovengrondse opslag van brandbare vloeistoffen in verticale cilindrische tanks” uit 2008 (PGS 29:2008). Deze richtlijn is ingevolge artikel 5.4, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht, in samenhang gelezen met de bijlage bij artikel 9.2 van de Ministeriële regeling omgevingsrecht, in 2010 aangewezen als BBT-document. Omdat PGS 29:2008 niet meer actueel is, heeft verweerder de BBT nader bepaald aan de hand van de Tabel van erkende maatregelen behorend bij de brief van de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 15 februari 2016.
3. Eiseres kan zich niet verenigen met de bij het bestreden besluit vastgestelde vergunningvoorschriften 2.15.1, 4.2.2 en 4.7.2.
4. Naar aanleiding van het deskundigenbericht van 20 september 2018 en het aanvullende deskundigenbericht van 9 januari 2019, hebben partijen overleg gevoerd over de aangevochten vergunningvoorschriften. Gelet op de onder het procesverloop vermelde brieven van partijen van 30 oktober 2019, 11 november 2019 en 22 november 2019 ziet de rechtbank aanleiding het beroep gegrond te verklaren, het bestreden besluit te vernietigen en met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht, zelf in de zaak te voorzien door te bepalen dat de vergunningvoorschriften 2.15, 4.2.2 en 4.7.2 als volgt komen te luiden.
Vergunningvoorschrift 2.15.1
“Tanks moeten zijn uitgevoerd met een hoog niveau-alarmering die ter plaatse en/of in de controlekamer, alarm geeft, voordat het hoogst toelaatbare vloeistofniveau in de tank wordt bereikt, zodat maatregelen genomen kunnen worden om de pompcapaciteit te verminderen of het verpompen te stoppen.
De betrouwbaarheid van de instrumentatie en beveiligingen moet in relatie staan tot het veiligheidsrisico. Er dient een methodiek gehanteerd te worden die de samenhang tussen de risico’s, vastgesteld middels veiligheidsstudies, en (de betrouwbaarheid van de) maatregelen (instrumentatie en beveiligingen) aantoont en documenteert.
Tanks met klasse 1 producten of toxische producten (gevaarszinnen H330 en H 331) moeten uiterlijk 1 juli 2021 zijn uitgevoerd met een fysiek onafhankelijke instrumentele overvulbeveiliging die bij het bereiken van het hoogst toelaatbare vloeistofniveau in de tank de toevoer naar de tank doet stoppen.
Tanks met klasse 2 en 3 producten met een opslagtemperatuur hoger dan het vlampunt + ((T vlampunt - 30) / 2,33) moeten uiterlijk 1 juli 2021 zijn uitgevoerd met een fysiek onafhankelijke instrumentele overvulbeveiliging die bij het bereiken van het hoogst toelaatbare vloeistofniveau in de tank de toevoer naar de tank doet stoppen.
Er moet een methodiek worden gehanteerd die de samenhang tussen de risico’s, vastgesteld middels veiligheidsstudies, en (de betrouwbaarheid van de) instrumentatie en bijbehorende maatregelen aantoont en documenteert. De betrouwbaarheid van de instrumentatie en bijbehorende maatregelen moet in relatie staan tot het veiligheidsrisico. Een tussenkomst van een operator als een “independent protection layer (IPL)” is hierbij niet toegestaan.
Opslagtanks moeten gedurende de periode dat deze fysiek onafhankelijke instrumentele overvulbeveiliging ontbreekt een overvulbeveiliging hebben, waarvan de betrouwbaarheid van de instrumentatie en de bijbehorende maatregelen in relatie staan tot het veiligheidsrisico en waarbij de tussenkomst van een operator als een “independent protection layer (IPL)” tijdelijk is toegestaan.
Onder fysiek onafhankelijk wordt verstaan:
  • Los van niveaumeting;
  • Apart stuursignaal.
Onder overvulbeveiliging wordt verstaan:
- Elk systeem dat de toevoer tot de tank automatisch doet stoppen zonder tussenkomst van een operator.”
Vergunningvoorschrift 4.2.2
“Aan opslagtanks met een diameter kleiner dan 19 meter mag de stationaire blusinstallatie achterwege worden gelaten, indien:
  • een kwantitatieve beschrijving is gemaakt van de maximale tankbrandscenario’s en de daarbij behorende warmtestralingsbelasting;
  • er een door het bevoegd gezag goedgekeurd operationeel plan is (al dan niet als onderdeel van het bedrijfsbrandweerrapport) en de inrichting conform dit plan in werking is voor de blussing van de opslagtank(s) met mobiele middelen, inclusief een overzicht van benodigde middelen, de grafische weergave van de positionering van de middelen en de verdeling van de taken tussen bedrijfsbrandweer en overheidsbrandweer.
Vergunninghouder moet binnen een termijn van 6 maanden nadat de Rechtbank uitspraak heeft gedaan op het beroep (met procedurenummer: SGR 17 / 6215 WABOA V215) gericht tegen dit voorschrift, een verzoek indienen bij het bevoegd gezag om de in dit voorschrift bedoelde stationaire blusinstallatie achterwege te kunnen laten. Indien na deze datum geen verzoek is ontvangen mag de stationaire blusinstallatie aan opslagtanks met een diameter kleiner dan 19 meter niet achterwege worden gelaten. Indien tijdig een verzoek is ontvangen zal het voorschrift voor wat betreft de voorwaarde van het moeten hebben van een stationaire blusinstallatie aan opslagtanks met een diameter kleiner dan 19 meter niet in werking treden. Indien de gevraagde goedkeuring niet wordt verleend, mag vergunninghouder aan opslagtanks met een diameter kleiner dan 19 meter binnen een termijn van 3 jaar nadat de Rechtbank uitspraak heeft gedaan op het beroep (met procedurenummer: SGR 17 / 6215 WABOA V215) gericht tegen dit voorschrift, de bedoelde stationaire blusinstallatie niet meer achterwege laten.”
Vergunningvoorschrift 4.7.2
“In de tankputten voor opslag van stoffen van de klassen 1 en/of 2 in tanks met een vast dak mag de stationaire koeling achterwege blijven, indien de tanks als gevolg van een externe brand niet kunnen worden blootgesteld aan hittebelasting van meer dan 10kW/m2. Dit moet blijken uit berekeningen van de hittebelasting.
Toelichting:
10 kW/m2 is een gekozen gemiddelde uit hetgeen de El 19 voorschrift. Deze richtlijn geeft namelijk aan dat een hittebelasting tussen de 8 kW/m2 – 12 kW/m2 zal bijdragen aan een brandescalatie. Bij deze hittebelasting behoren stationaire systemen in overweging genomen te worden, maar zijn niet in alle gevallen nodig als met mobiele middelen hetzelfde doel bereikt kan worden. Dit zal in het kader van de aanwijzing bedrijfsbrandweren beoordeeld moeten worden. Bij een hittebelasting van meer dan 32 kW/m2 is directe koeling vereist door een stationair systeem.
5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 768,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 0,5 punt voor het geven van een schriftelijke zienswijze naar aanleiding van het deskundigenbericht van de STAB met een waarde per punt van € 512,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

- de rechtbank verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover het betreft de vergunningvoorschriften 2.15.1, 4.2.2 en 4.7.2;
- bepaalt dat deze vergunningvoorschriften overeenkomstig de onder 4 opgenomen teksten komen te luiden;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 333,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 768,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, voorzitter, mr. K.C.J. Vriend en mr. J.C.A. de Poorter, leden, in aanwezigheid van mr. E.L. Denters, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 december 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.