Overwegingen
1. Op grond van artikel 8:81 van de Awbkan de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen wanneer onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Omdat de overdracht aan Duitsland voor 19 december 2019 om 09:45 uur gepland staat en daarom sprake is van onverwijlde spoed, ziet de voorzieningenrechter aanleiding uitspraak te doen met toepassing van artikel 8:83, vierde lid, van de Awb.
3. Verzoekster stelt de Tunesische nationaliteit te bezitten en te zijn geboren op
1 januari 1996. Verzoekster heeft op 11 maart 2018 in Nederland een asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft deze asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Verzoekster heeft geen rechtsmiddelen gewend tegen dit besluit. Verzoekster is vervolgens op 12 juli 2018 aan Duitsland overgedragen.
4. Op 28 juli 2018 heeft verzoekster opnieuw een asielaanvraag ingediend in Nederland. Verweerder heeft ook deze asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Dit besluit staat in rechte vast. De uiterste overdrachtstermijn is op
Besluit van 22 november 2019
5. Verzoekster heeft op 13 november 2019 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier met als verblijfsdoel ‘tijdelijke humanitaire gronden’ ingediend.
6. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 22 november 2019 afgewezen en aan dit besluit ten grondslag gelegd dat verzoekster niet in het bezit is van een geldige mvv. Verzoekster komt op grond van artikel 17 van de Vw niet in aanmerking voor vrijstelling van het mvv-vereiste. Verder wordt zij ook niet op grond van artikel 8 van het EVRMvrijgesteld van het mvv-vereiste. Verzoekster voldoet niet aan alle voorwaarden neergelegd in B8/2 van de Vc, zodat zij ook op grond hiervan niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste. Tot slot heeft verweerder geen aanleiding gezien om toepassing te geven aan artikel 3.71, derde lid, van het Vb, nu buiten toepassing laten van deze bepaling niet zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Daarbij heeft verweerder opgemerkt dat verzoekster vooralsnog niet hoeft terug te keren naar Tunesië, omdat zij wordt overgedragen naar Duitsland.
7. Verzoekster verzoekt de voorzieningenrechter om te bepalen dat zij op
19 december 2019 niet wordt overgedragen aan Duitsland, omdat zij haar bezwaarprocedure in Nederland wil afwachten. Daarnaast wil zij haar echtscheidingsprocedure in Nederland afwachten. Verzoekster betoogt – kort samengevat – dat verweerder ten onrechte overgaat tot overdracht aan Duitsland. Er doen zich geen gronden voor als bedoeld in artikel B1/7.3 van de Vc. Ten aanzien van de afwijzing van haar aanvraag stelt verzoekster dat zij voldoende heeft aangetoond dat zij slachtoffer is van huiselijk geweld. Uit alle stukken blijkt dat verzoekster sinds 2014 slachtoffer is van huiselijk geweld en dat haar familie meewerkt aan dit huiselijk geweld. Ook is het voor haar onmogelijk om te scheiden en zich aan het huiselijk geweld te onttrekken. Verzoekster stelt dat dit voldoende is komen vast te staan met het proces-verbaal van aangifte en het traumarapport van de Mutsaersstichting. Daarnaast beroept verzoekster zich op twee rapporten van Amnesty International waaruit blijkt dat huiselijk geweld in Tunesië op grote schaal voor komt en dat de politie niets aan dit geweld doet. Verzoekster heeft eerder – tevergeefs – gevraagd om bescherming van de Tunesische politie. Verzoekster stelt dat niet van haar verlangd kan worden dat zij wederom bescherming vraagt aan de politie in Tunesië. Bij terugkeer in Tunesië zal verzoekster opnieuw worden uitgehuwelijkt door haar familie. Verzoekster stelt dat zij zich enkel in Nederland aan dit huiselijk geweld kan onttrekken en van haar echtgenoot van scheiden.
8. Getoetst moet worden of de overdracht aan Duitsland moet worden verboden, omdat het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft.
9. Verzoekster is niet in het bezit van een geldige mvv. De vraag is of verweerder heeft kunnen besluiten dat er geen grond bestaat om verzoekster vrij te stellen van de verplichting te beschikken over een geldige mvv. De voorzieningenrechter stelt vast dat niet in geschil is dat er sprake is van (een reële dreiging van) huiselijk geweld, dat het huiselijk geweld heeft geleid tot verbreking van de (huwelijks)relatie en dat het huiselijk geweld geen relatie heeft met eer(wraak). Wel is in geschil is of verzoekster zich kan onttrekken aan het huiselijk geweld door vestiging in het land van herkomst.
10. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat verzoekster niet heeft aangetoond dat zij zich in Tunesië kan onttrekken aan huiselijk geweld. Verzoekster heeft niet met objectief verifieerbare stukken geconcretiseerd en onderbouwd en ook niet aannemelijk gemaakt dat zij in Tunesië heeft te vrezen voor haar (voormalige) echtgenoot en haar familie en dat zij daarom niet kan terugkeren naar Tunesië om zich te onttrekken aan het huiselijk geweld. Datzelfde geldt voor het gestelde risico om opnieuw (voor de derde keer) te worden uitgehuwelijkt door haar familie. Dat dit voldoende aannemelijk is gemaakt door het overleggen van het
proces-verbaal van aangifte en het rapport van de Mutsaersstichting volgt de voorzieningenrechter niet. Deze twee stukken zijn enkel gebaseerd op verklaringen van verzoekster zelf. Ook de verwijzing naar de artikelen van Amnesty International leiden niet tot een ander oordeel. Deze artikelen zien namelijk niet op verzoekster, maar op de algemene situatie in Tunesië. Ook volgt uit deze artikelen niet dat het inroepen van hulp bij de Tunesische autoriteiten in het geval van verzoekster bij voorbaat zinloos is. Verweerder heeft niet ten onrechte opgemerkt dat verzoekster zich voor hulp bij terugkeer kan wenden tot het IOM. De enkele stelling van verzoekster dat het IOM niets voor haar kan betekenen, omdat zij geen rechtsmacht in Tunesië hebben, is onvoldoende. Verweerder heeft overwogen dat het IOM ondersteuning kan bieden bij vrijwillig vertrek uit Nederland en speciale aandacht heeft voor kwetsbare personen. Bovendien heeft verweerder ook niet ten onrechte opgemerkt dat niet blijkt dat de Tunesische autoriteiten verzoekster bij voorbaat niet willen of kunnen beschermen tegen het huiselijk geweld.
11. Ten slotte slaagt het beroep op B1/7.3 van de Vc, waarin is bepaald dat een eerste, binnen vierentwintig uur na de afwijzing ingediend verzoek om een voorlopige voorziening in beginsel in Nederland mag worden afgewacht, niet omdat het verzoek niet binnen vierentwintig uur na de afwijzing is ingediend.
12. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat verzoekster dan ook niet voldoet aan het beleid van verweerder, zoals neergelegd in paragraaf B8/2 van de Vc.
13. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdelingis de mogelijkheid tot het maken van bezwaar op grond van artikel 72, derde lid, van de Vwtegen de feitelijke overdracht beperkt tot een bezwaar over de manier waarop verweerder van de bevoegdheid tot overdracht gebruik maakt. Daarnaast is het maken van zo’n bezwaar mogelijk, als de situatie ten tijde van de feitelijke overdracht dusdanig verschilt van die ten tijde van het besluit waaruit de bevoegdheid tot overdracht voortvloeit, dat niet meer kan worden uitgegaan van de rechtmatigheid van de feitelijke overdracht. Een vreemdeling moet in dat geval nieuwe feiten en omstandigheden aanvoeren ten opzichte van wat hij eerder heeft aangevoerd tegen het besluit waaruit de bevoegdheid tot overdracht volgt.
14. De Afdeling heeft in een uitspraak van 3 december 2008geoordeeld dat tegen een beslissing tot uitzetting geen rechtsmiddel openstaat en slechts bij wijze van uitzondering bezwaar en beroep tegen een uitzettingshandeling mogelijk is, namelijk in het geval dat er door tijdsverloop tussen de afwijzing van de aanvraag en de daadwerkelijke uitzettingshandeling een relevante wijziging van de omstandigheden is opgetreden. Daarvan kan sprake zijn wanneer de situatie ten tijde van de uitzetting zodanig verschilt van die ten tijde van het rechterlijk oordeel over de beschikking waarbij de aanvraag is afgewezen, dat niet meer kan worden gezegd dat de rechtmatigheid van de uitzetting al is komen vast te staan. De voorzieningenrechter stelt vast dat dergelijke wijzigingen zich niet hebben voorgedaan en dat om die reden het bezwaar tegen de feitelijke uitzetting geen redelijke kans van slagen heeft. Daarbij merkt de voorzieningenrechter op dat verzoekster wordt overgedragen aan Duitsland en niet aan Tunesië. Niet valt in te zien waarom zij het verzoek om echtscheiding niet in Duitsland kan afwachten.
15. Gelet op wat hiervoor is overwogen kan vooralsnog niet worden gezegd dat de bezwaren van verzoekster een redelijke kans van slagen hebben. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af. De voorzieningenrechter ziet, gelet op het spoedeisende karakter van deze procedure, evenwel geen aanleiding om met toepassing van artikel 78 van de Vw tevens op de bezwaren te beslissen.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.