In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 19 december 2019, wordt de aanvraag van een groep Syrische eisers voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) afgewezen. De eisers, die allen de Syrische nationaliteit bezitten, stelden dat zij verblijf beogen bij hun referente, die in Nederland woont. De rechtbank behandelt de zaak naar aanleiding van een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat de aanvraag op 24 oktober 2018 had afgewezen. De eisers maakten bezwaar tegen dit besluit en stelden de staatssecretaris in gebreke, waarna zij beroep instelden tegen het niet tijdig nemen van een beslissing.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de aanvraag terecht heeft afgewezen, omdat niet voldaan is aan de voorwaarden van de gevraagde vergunning. De referente valt niet onder de doelgroep van het jongvolwassenenbeleid en er is geen sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen de referente en haar ouders. Hierdoor is er volgens de rechtbank geen sprake van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank concludeert dat het bezwaar van de eisers ongegrond is, maar dat de staatssecretaris hen in bezwaar had moeten horen, wat een schending van de hoorplicht oplevert.
De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat de staatssecretaris binnen acht weken een nieuw besluit moet nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens verklaart de rechtbank het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk, omdat de staatssecretaris inmiddels op het bezwaar heeft beslist. De rechtbank wijst ook op de proceskosten die aan de eisers moeten worden vergoed, en stelt deze vast op een totaalbedrag van € 1.280, inclusief griffierecht.