ECLI:NL:RBDHA:2019:14145

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2019
Publicatiedatum
3 januari 2020
Zaaknummer
AWB 19/6057
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor Syrische eisers op basis van jongvolwassenenbeleid en schending hoorplicht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 19 december 2019, wordt de aanvraag van een groep Syrische eisers voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) afgewezen. De eisers, die allen de Syrische nationaliteit bezitten, stelden dat zij verblijf beogen bij hun referente, die in Nederland woont. De rechtbank behandelt de zaak naar aanleiding van een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat de aanvraag op 24 oktober 2018 had afgewezen. De eisers maakten bezwaar tegen dit besluit en stelden de staatssecretaris in gebreke, waarna zij beroep instelden tegen het niet tijdig nemen van een beslissing.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de aanvraag terecht heeft afgewezen, omdat niet voldaan is aan de voorwaarden van de gevraagde vergunning. De referente valt niet onder de doelgroep van het jongvolwassenenbeleid en er is geen sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen de referente en haar ouders. Hierdoor is er volgens de rechtbank geen sprake van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank concludeert dat het bezwaar van de eisers ongegrond is, maar dat de staatssecretaris hen in bezwaar had moeten horen, wat een schending van de hoorplicht oplevert.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat de staatssecretaris binnen acht weken een nieuw besluit moet nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens verklaart de rechtbank het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk, omdat de staatssecretaris inmiddels op het bezwaar heeft beslist. De rechtbank wijst ook op de proceskosten die aan de eisers moeten worden vergoed, en stelt deze vast op een totaalbedrag van € 1.280, inclusief griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 19/6057
v-nummers: [nummer 1], -[nummer 2], -[nummer 3], -[nummer 4], -[nummer 5], -[nummer 6]

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 december 2019 in de zaak tussen

[naam 1] , eiser 1,

geboren op [geboortedatum 1] ,

[naam 2] , eiseres 1,

geboren op [geboortedatum 2] ,

[naam 2] , eiser 2,

geboren op [geboortedatum 3]

[naam 4] , eiser 3,

geboren op [geboortedatum 4] ,

[naam 5] , eiseres 2,

geboren op [geboortedatum 5] ,

[naam 6] , eiser 4,

geboren op [geboortedatum 6] ,
hierna gezamenlijk te noemen: eisers,
gemachtigde mr. M.C.M. van der Mark,
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
gemachtigde: mr. S. Aboulouafa.

Procesverloop

Bij besluit van 24 oktober 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel ‘verblijf als familie- of gezinslid’ bij [naam 8] (hierna: referente) afgewezen.
Op 8 november 2018 hebben eisers hiertegen bezwaar gemaakt. Op 23 juli 2019 hebben eisers verweerder in gebreke gesteld. Op 8 augustus 2019 hebben eisers beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing.
Bij besluit van 10 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder alsnog op het bezwaar beslist. Daarbij heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eisers hebben op 24 september 2019 hun beroepsgronden aangevuld.
Op 25 september 2019 heeft verweerder middels een dwangsombesluit beslist op de ingebrekestelling.
Van verweerder is een verweerschrift ontvangen op 13 november 2019.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 15 november 2019. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Tevens was referente ter zitting aanwezig en M. Kurdi (tolk). Verweerder is met voorafgaand bericht niet verschenen.

Overwegingen

1. Eisers hebben allen de Syrische nationaliteit. Zij beogen verblijf bij referente (dochter en zus). Referente is geboren op [geboortedatum 7] , woont in Nederland en heeft voor eisers een aanvraag ingediend om verlening van een mvv met als doel ‘verblijf als familie- of gezinslid’.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft de aanvraag van eisers afgewezen, omdat niet is voldaan aan de voorwaarden van de gevraagde vergunning. Referente behoort niet tot de doelgroep van het jongvolwassenenbeleid en er is geen sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen referente en haar ouders. Daaruit volgt dat van familieleven tussen eisers en referente geen sprake is. Aan toetsing van de vraag of familie- of gezinsleven voor bescherming in Nederland in aanmerking komt, is verweerder daarom niet toegekomen. Weigering van de mvv levert geen schending op van artikel 8 van het EVRM [1] .
3. Op wat eisers hiertegen hebben aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. De kern van het geschil spitst zich toe op de vraag of referente als jongvolwassene valt onder het beleid voor jongvolwassenen.
5. In paragraaf B7/3.8.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), voor zover thans van belang, staat dat verweerder familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM tussen meerderjarigen aanneemt als sprake is van een meer dan gebruikelijke
afhankelijkheidsrelatie (‘more than the normal emotional ties’). Verweerder neemt familie- en gezinsleven aan als bedoeld in artikel 8 van het EVRM tussen ouders en meerderjarige kinderen, zonder dat sprake moet zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, uitsluitend als het meerderjarige kind:
- jongvolwassen is;
- met de ouder(s) in gezinsverband samenleeft;
- niet in zijn eigen onderhoud voorziet; en
- geen zelfstandig gezin heeft gevormd door het aangaan van een huwelijk of relatie.
Als de jongvolwassene zelf de zorg heeft voor buitenhuwelijkse kinderen, is dit uitsluitend een reden om aan te nemen dat geen sprake (meer) is van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM tussen de ouder(s) en de jongvolwassene, in geval de jongvolwassene daarnaast zelfstandig woont en in zijn eigen onderhoud voorziet, of een zelfstandig gezin heeft gevormd door het aangaan van een huwelijk of relatie.
Verweerder neemt aan dat het familie- of gezinsleven tussen (geregistreerde en huwelijks)partners eindigt met de feitelijke verbreking van de (huwelijkse) relatie.
6. De rechtbank stelt vast dat in de asielprocedure van referente is overgelegd een (echt bevonden) uittreksel familieregister waarin referente als
gehuwdstaat geregistreerd én een uittreksel van de burgerlijke stand waarin referente als
ongehuwdis opgenomen. Niet wordt door verweerder betwist dat het uittreksel van de burgerlijke stand niet echt is bevonden. Verder zijn er door referente tegenstrijdige verklaringen afgelegd over een huwelijk of relatie met [naam 7] .
7. Gelet op het vorenstaande, de verklaring van referente dat zij tot aan haar vertrek uit haar land van herkomst bij haar ouders heeft gewoond, haar leeftijd bij binnenkomst in Nederland en het toepasselijke beoordelingskader kan niet op voorhand worden geoordeeld dat referente een zelfstandig gezin heeft gevormd. Naar het oordeel van de rechtbank staat daarom niet buiten redelijke twijfel dat het bezwaar ongegrond is.
8. De rechtbank is van oordeel dat het bezwaar niet kennelijk ongegrond is in de zin van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hieruit volgt dat de rechtbank eisers volgt in de beroepsgrond dat verweerder referente in bezwaar had moeten horen. Het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 7:2 van de Awb. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
9. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, nu verweerder referente nog moet horen in bezwaar. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dit geen efficiënte geschilafdoening zal opleveren. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Beroep tegen niet tijdig beslissen
10. Omdat verweerder alsnog op het bezwaar van eisers heeft beslist en tot toekenning van een dwangsom is overgegaan, en omdat het besluit van verweerder tot vaststelling van de hoogte van de dwangsom door eisers niet is betwist, is het procesbelang aan het beroep voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit komen te ontvallen. De rechtbank verklaart daarom het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk.
Proceskosten
10. Er is aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.024 in verband met het beroep tegen het bestreden besluit (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512 en een wegingsfactor 1). Voor het beroep tegen het niet tijdig beslissen stelt de rechtbank de door eisers gemaakte proceskosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op een bedrag van
€ 256,- (1 punt met een waarde per punt van € 512 en een wegingsfactor 0,5 gelet op het geringe gewicht van de zaak). Verweerder erkent immers dat te laat is beslist op het bezwaar van eisers en verweerder heeft pas op het bezwaar beslist, nadat eisers beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit hadden ingesteld.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het bestreden besluit, gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder binnen acht weken een nieuw besluit neemt, met
inachtneming van deze uitspraak;
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit,
niet-ontvankelijk;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 1.280 (twaalfhonderd tachtig euro) te betalen aan eisers;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174 (honderdvierenzeventig euro) aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.E. Paulus, griffier en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2019.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden