ECLI:NL:RBDHA:2019:14139

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2019
Publicatiedatum
3 januari 2020
Zaaknummer
AWB 19/4327
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van aanvraag voor faciliterende visa op grond van de Verblijfsrichtlijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 december 2019 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor faciliterende visa op grond van de Verblijfsrichtlijn. Eisers, bestaande uit een moeder en haar drie minderjarige kinderen, hebben een aanvraag ingediend om in Nederland te verblijven voor een vakantie. De aanvraag werd door de minister van Buitenlandse Zaken geweigerd, omdat eisers niet voldoende bewijs hadden geleverd dat zij voldeden aan de voorwaarden van de Verblijfsrichtlijn.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers bij hun aanvraag en in bezwaar geen kopie van het paspoort van de referent, hun echtgenoot en stiefvader, hebben overgelegd. Pas in beroep werd een kopie van het Britse paspoort ingediend, maar dit was onvoldoende om aan te tonen dat de referent binnen de reikwijdte van de Verblijfsrichtlijn valt. Daarnaast is het niet aangetoond dat eisers en de referent gezamenlijk in Nederland zouden verblijven, wat een vereiste is voor de toepassing van de Verblijfsrichtlijn.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de eisers niet onder de Verblijfsrichtlijn vallen en dat de afwijzing van de visa terecht was. Het beroep is ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door rechter J.F.I. Sinack, in aanwezigheid van griffier M. van Andel, en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 19/4327
V-nummers: [nummer 1], [nummer 2], [nummer 3] en [nummer 4]

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

6 december 2019 in de zaak tussen

[naam 1],
mede namens haar drie minderjarige kinderen [naam 2],
[naam 3] en [naam 4],
gezamenlijk genoemd: eisers,
gemachtigde: mr. A. Orhan,
en
de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder,
gemachtigde: mr. R. Wevers.

Procesverloop

Bij besluit van 8 mei 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers tot afgifte van faciliterende visa op grond van de Verblijfsrichtlijn [1] geweigerd.
Bij besluit van 29 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 6 december 2019. Beide partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.
Nadat de rechtbank het onderzoek op de zitting heeft gesloten, doet de rechtbank onmiddellijk mondeling uitspraak.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eisers hebben een aanvraag ingediend tot afgifte van faciliterende visa op grond van de Verblijfsrichtlijn, omdat zij samen met hun echtgenoot en stiefvader [naam 5] in Nederland wensen te verblijven voor een vakantie.
2. Verweerder heeft terecht tegengeworpen dat eisers bij de aanvraag, noch in bezwaar een kopie van het paspoort van deze referent hebben overgelegd. Pas in beroep is een kopie van het Britse paspoort van referent overgelegd. Daarom heeft verweerder terecht vastgesteld dat eisers op het moment dat het bestreden besluit genomen werd niet hadden aangetoond dat referent binnen de reikwijdte van de Verblijfsrichtlijn valt.
3. Verder is van belang of eisers binnen het toepassingsbereik van de Verblijfsrichtlijn vallen. Daarvoor is vereist dat zij de Unieburger begeleiden naar de Unie en gezamenlijk verblijf hebben in de Unie. Dat is niet aangetoond door eisers. In bezwaar zijn alleen vliegtickets overgelegd waaruit volgt dat eisers op dezelfde dag als referent naar Nederland zullen vliegen, maar geen documenten waaruit volgt dat eisers en referent gezamenlijk in Nederland zullen verblijven. Het document wat eerder bij de aanvraag is overgelegd heeft geen betekenis meer, omdat het ziet op een andere periode. Dat verweerder vraagt om hotelreservering is niet in strijd met de Verblijfsrichtlijn. Aangezien eisers niet onder de Verblijfsrichtlijn vallen, zijn de door hen gevraagde visa terecht afgewezen.
4. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van Andel, griffier, op 6 december 2019.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Richtlijn 2004/38/EG.