ECLI:NL:RBDHA:2019:14139
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van aanvraag voor faciliterende visa op grond van de Verblijfsrichtlijn
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 december 2019 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor faciliterende visa op grond van de Verblijfsrichtlijn. Eisers, bestaande uit een moeder en haar drie minderjarige kinderen, hebben een aanvraag ingediend om in Nederland te verblijven voor een vakantie. De aanvraag werd door de minister van Buitenlandse Zaken geweigerd, omdat eisers niet voldoende bewijs hadden geleverd dat zij voldeden aan de voorwaarden van de Verblijfsrichtlijn.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers bij hun aanvraag en in bezwaar geen kopie van het paspoort van de referent, hun echtgenoot en stiefvader, hebben overgelegd. Pas in beroep werd een kopie van het Britse paspoort ingediend, maar dit was onvoldoende om aan te tonen dat de referent binnen de reikwijdte van de Verblijfsrichtlijn valt. Daarnaast is het niet aangetoond dat eisers en de referent gezamenlijk in Nederland zouden verblijven, wat een vereiste is voor de toepassing van de Verblijfsrichtlijn.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de eisers niet onder de Verblijfsrichtlijn vallen en dat de afwijzing van de visa terecht was. Het beroep is ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door rechter J.F.I. Sinack, in aanwezigheid van griffier M. van Andel, en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.