Overwegingen
1. ‘Onderzoekstalent’ is een financieringsprogramma binnen het gebied Maatschappij- en Gedragswetenschappen van NWO. Het programma biedt uitmuntende studenten de gelegenheid om promotieonderzoek te doen. Hiervoor worden (persoonsgebonden) subsidies beschikbaar gesteld voor personele kosten (vier jaar fulltime salaris voor een promovendus) en materiele kosten (maximaal €10.000,- inclusief kosten voor kennisbenutting en datamanagement). Aanvragen worden verdeeld en beoordeeld in vier afzonderlijke disciplinegroepen met een eigen beoordelingscommissie.
Op 26 september 2016 heeft prof. dr. G.B.M. Engbersen een vooraanmelding ingediend voor financiering van een onderzoeksvoorstel van [X], MSc (hierna: de kandidaat). Eiser wordt in de vooraanmelding als toekomstig aanvrager vermeld. Eiser heeft een uitgewerkte aanvraag ingediend.
De aanvraag van eiser is beoordeeld binnen de disciplinegroep Sociale Wetenschappen. In deze subsidieronde konden in deze disciplinegroep maximaal 6 aanvragen worden gehonoreerd. De aanvraag van eiser heeft een gewogen gemiddelde eindscore van ‘2,9’, wat overeenkomt met de kwalificatie ‘zeer goed’. De aanvraag van eiser is in de rangorde van de beoordelingscommissie op plaats 7 geëindigd. De aanvragen op de plaatsen 1 t/m 6 zijn door verweerder gehonoreerd.
2. Op de indiening van subsidieaanvragen in het kader van de Onderzoekstalent
subsidieronde zijn de algemene regels uit de NWO Regeling Subsidies en de
subsidiebrochure Call for Proposals - Onderzoekstalent 2017 van toepassing (hierna: Call for Proposals).
3. Eiser voert kort samengevat aan dat de eindscores onjuist zijn vastgesteld, dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden, dat de kandidaat in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor op een doorslaggevend punt de mogelijkheid tot het geven van een weerwoord is onthouden en dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering.
4. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (onder meer de uitspraak van 13 februari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ1246) volgt dat verweerder bij het toekennen van een subsidie zoals hier aan de orde beleidsvrijheid toekomt. Verweerder heeft tevens beoordelingsvrijheid bij de waardering van de onderzoeksvoorstellen van de individuele aanvragers. Het bestreden besluit moet daarom door de rechter terughoudend worden getoetst. De rechter dient te toetsen of verweerder in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen en of dat besluit in strijd met de wet of een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur is genomen. Hierbij dient de rechter mede de zorgvuldigheid van de gevolgde selectieprocedure en de inzichtelijkheid en toereikendheid van de aan het besluit ten grondslag gelegde motivering in zijn oordeel te betrekken. 5. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is de rechtbank van oordeel dat de door verweerder gevolgde procedure zorgvuldig en inzichtelijk was. Nadat de uitgewerkte aanvragen zijn ingediend heeft een interview plaatsgevonden en zijn de aanvragen door de beoordelingscommissie beoordeeld aan de hand van de volgende vier criteria: originaliteit en potentiele bijdrage aan de wetenschap (30%); onderzoeksopzet en methoden (30%); kwaliteit kandidaat, begeleiding, inbedding (30%); kennisbenutting (10%). De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat voor de beoordeling van alle aanvragen dezelfde procedure is gevolgd door de beoordelingscommissie.
6. De stelling van eiser dat de kandidaat in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor op een doorslaggevend punt de mogelijkheid tot het geven van een weerwoord is onthouden en dat de aanvraag, gelet op de minieme verschillen, hoger geëindigd zou zijn als zij wel een weerwoord had kunnen geven, slaagt niet. Hiertoe overweegt de rechtbank dat uit het beoordelingsrapport blijkt dat de kandidaat in het interview de gelegenheid heeft gehad om op de relevantie van de landenvergelijking en het gebrek aan (het betrekken van) regionale verschillen te reageren nadat de beoordelingscommissie de strekking van haar kritiek had toegelicht en dat de beoordelingscommissie het antwoord van de kandidaat niet geheel overtuigend vond. Dat er bij de kandidaat mogelijk onduidelijkheid heeft bestaan over de gestelde vraag maakt niet dat de eindscore evident onjuist is vastgesteld. Terughoudend toetsend zijn er onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat niet kan worden uitgegaan van de conclusie van de beoordelingscommissie.
7. De omstandigheid dat verweerder bij het berekenen van de eindscores standaardisering heeft toegepast leidt niet tot het oordeel dat de door verweerder gevolgde selectieprocedure onzorgvuldig is geweest. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder onweersproken heeft gesteld dat de standaardisering van de eindscores in de meeste subsidierondes van NWO op gelijke wijze als in de onderhavige subsidieronde wordt toegepast. Voorts heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat standaardisering de betrouwbaarheid van de eindscores in het algemeen ten goede komt. Volgens verweerder bestaat voor standaardisering rechtvaardiging, omdat zonder standaardisering het risico op een onrechtmatige rangorde juist hoger is dan bij rangschikking op basis van gestandaardiseerde scores. De toegepaste standaardisering betekent naar het oordeel van de rechtbank anders dan eiser stelt, niet dat de facto alleen nog naar relatieve verschillen wordt gekeken en dat de voorstellen niet op zichzelf worden beoordeeld. Zoals verweerder heeft gesteld wordt met standaardisering slechts bereikt dat de scores van ‘kritische’ en/of ‘milde’ commissieleden worden vereffend, opdat de gegeven eindscores ten opzichte van elkaar kunnen worden gerangschikt. De aanvragen worden op hun eigen merites beoordeeld en niet in vergelijking met andere aanvragen en de handelswijze van verweerder is hiermee niet in strijd met de Call for Proposals, waaruit volgt dat de aanvragen absoluut beoordeeld worden. Eiser heeft voorts aangevoerd dat standaardisering afbreuk doet aan de validiteit van de uitkomst als één of meerdere leden van de beoordelingscommissie slechts een subset van voorstellen beoordelen, omdat de gemiddelde kwaliteit van verschillende subsets van voorstellen zal verschillen. Deze stelling slaagt niet, reeds omdat verweerder onweersproken heeft gesteld dat in de regel subsidierondes van NWO zeer competitief zijn en de kwaliteitsverschillen tussen de (zeer goede) aanvragen dus klein zijn. De omstandigheid dat in de Call for Proposals niet staat vermeld dat standaardisering wordt toegepast en dat niet op andere wijze vooraf is bekendgemaakt dat standaardisering zou worden toegepast, maakt niet dat verweerder in redelijkheid de standaardisering niet kon toepassen. Zoals verweerder heeft gesteld is het doel van de Call for Proposals potentiële aanvragers inzicht te geven in de aanvraagprocedure. Niet valt in te zien dat het voor eiser voorafgaand aan de indiening van de aanvraag van belang was om te weten dat bij de berekening van de eindscores standaardisering zou worden toegepast.
8. Omdat de aanvragen op de plaatsen 5 t/m 7 op één decimaal achter de komma met dezelfde score waren geëindigd en slechts twee van de drie aanvragen op de plaatsen 5 t/m 7 konden worden gehonoreerd, heeft de beoordelingscommissie de drie aanvragen in een vergadering besproken. De beoordelingscommissie heeft bekeken of er aanleiding bestond de cijfermatige beoordeling in het voor- of nadeel van een van deze aanvragen bij te stellen. De beoordelingscommissie heeft unaniem vastgesteld dat de volgorde van de plaatsen 5 t/m 7 de onderlinge kwaliteitsverschillen tussen de aanvragen correct weerspiegelde, en dat er ook verder geen zwaarwegende argumenten waren om af te wijken van de rangorde. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat sprake is geweest van willekeur, zoals eiser heeft betoogd. Verweerder heeft gesteld dat de beoordelingscommissie naar aanleiding van het interview met de kandidaat bij het voorstel van eiser wel een kritische noot had en bij de andere voorstellen niet. De rechtbank acht de wijze waarop de beoordelingscommissie de definitieve rangorde tussen de aanvragen met de gelijke eindscore heeft vastgesteld niet kennelijk onredelijk. Hiertoe overweegt de rechtbank dat er meer aanspraken op de subsidie waren dan dat er geld beschikbaar was en dat verweerder gelet op het bepaalde in artikel 4:25 van de Algemene wet bestuursrecht, waaruit volgt dat een subsidie moet worden geweigerd als het subsidieplafond zou worden overschreden, nu eenmaal een keuze moest maken. Dat er ook voor een andere methode gekozen had kunnen worden, bijvoorbeeld door de aanvragen opnieuw te beoordelen en een nieuwe score te geven, maakt de door verweerder gevolgde methode niet onredelijk. Aangezien verweerder de definitieve rangorde niet heeft gebaseerd op het tweede cijfer achter de komma, maar op de minieme inhoudelijke verschillen, kan aan de stelling van eiser dat verweerder de rangorde niet mocht baseren op het tweede cijfer achter de komma vanwege het principe van behoud van het aantal ‘significante cijfers’ voorbij worden gegaan. Dit geldt ook voor de stelling van eiser dat, gelet op de standaarddeviatie van het oordeel van de beoordelingscommissie, geen sprake is van betekenisvolle verschillen tussen de eindscores van de aanvragen die op de plaatsen 5, 6 en 7 zijn geëindigd.
9. Nu sprake was van (minieme) inhoudelijke verschillen tussen de aanvragen is van gelijke gevallen geen sprake. Het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet.
10. Voorts bestaat er geen grond voor het oordeel dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende op de gronden van eiser heeft gereageerd. Van een motiveringsgebrek is dan ook geen sprake.
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.