In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 december 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De eiseres, die sinds 1994 voor de Verenigde Naties werkt en sinds 2013 in Den Haag woont, had een aanvraag ingediend voor een voorrangsverklaring als woningzoekende. Deze aanvraag werd door de gemeente afgewezen, omdat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden van de Huisvestingsverordening. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente aanvankelijk ten onrechte had gesteld dat eiseres niet ingeschreven stond in de basisregistratie en geen binding had met Den Haag. Echter, in het bestreden besluit werd de afwijzing gebaseerd op andere gronden, namelijk dat eiseres naar verwachting binnen drie maanden een andere woning kon vinden en dat zij zelf verantwoordelijk was voor haar inschrijving bij Woonnet-Haaglanden. De rechtbank oordeelde dat de gemeente terecht had besloten om de voorrangsverklaring te weigeren, omdat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden van de Huisvestingsverordening. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.