ECLI:NL:RBDHA:2019:14055

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 december 2019
Publicatiedatum
2 januari 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1708
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing voorrangsverklaring als woningzoekende door de gemeente Den Haag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 december 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De eiseres, die sinds 1994 voor de Verenigde Naties werkt en sinds 2013 in Den Haag woont, had een aanvraag ingediend voor een voorrangsverklaring als woningzoekende. Deze aanvraag werd door de gemeente afgewezen, omdat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden van de Huisvestingsverordening. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente aanvankelijk ten onrechte had gesteld dat eiseres niet ingeschreven stond in de basisregistratie en geen binding had met Den Haag. Echter, in het bestreden besluit werd de afwijzing gebaseerd op andere gronden, namelijk dat eiseres naar verwachting binnen drie maanden een andere woning kon vinden en dat zij zelf verantwoordelijk was voor haar inschrijving bij Woonnet-Haaglanden. De rechtbank oordeelde dat de gemeente terecht had besloten om de voorrangsverklaring te weigeren, omdat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden van de Huisvestingsverordening. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/1708

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 december 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: R. Vingerling).

Procesverloop

Bij besluit van 23 augustus 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een voorrangsverklaring als woningzoekende afgewezen.
Bij besluit van 31 januari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 december 2019. Eiseres en verweerder, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, waren daarbij aanwezig.

Overwegingen

1. Eiseres werkte sinds 1994 voor de Verenigde Naties in Den Haag. Sinds 7 november 2013 woont zij op het adres [adres] te [woonplaats] . Zij ontvangt vanaf 2003 een arbeidsongeschiktheidsuitkering van de Verenigde Naties van € 2.700,- per maand.
2. Eiseres heeft op 25 juni 2018 een aanvraag gedaan voor een voorrangsverklaring, omdat:
- zij op haar huidige adres veel last heeft van discriminatie;
- haar vader, die Alzheimer heeft, naar Nederland komt en eiseres de mantelzorg voor hem op zich wil nemen;
- de huursom te hoog wordt.
3. Aanvankelijk heeft verweerder bij het primaire besluit de aanvraag afgewezen omdat:
- eiseres niet gedurende minimaal één jaar ingezetene is in de woningmarktregio Haaglanden; zij staat niet ingeschreven in de basisregistratie personen;
- eiseres geen maatschappelijke of economische binding met [plaats] heeft;
- eiseres niet een positie heeft als bedoeld in artikel 12, derde lid, van de Huisvestingswet. Dat wil zeggen dat zij niet is aan te merken als een woningzoekenden die mantelzorg als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 verleent of ontvangt. De vader van eiseres woont immers in [plaats] , Engeland.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de grondslag van de weigering van de voorrangsverklaring gewijzigd. Verweerder erkent dat eiseres als ex VN-medewerkster niet ingeschreven hoefde te staan in de Basisregistratie personen en dat zij wel een economische en maatschappelijke binding heeft met Den Haag.
Verweerder legt echter thans aan de afwijzing ten grondslag artikel 29, eerste lid, aanhef en onder f en g van de Huisvestingsverordening [plaats] 2015-2019 (hierna: de Huisvestingsverordening).
Verweerder stelt daartoe dat eiseres zelf met haar inschrijvingsduur van 4 jaar en 4 maanden als woningzoekende naar verwachting binnen drie maanden een andere passende woning kan vinden. Tijdens de bezwaarprocedure zijn twee passende woningen geadverteerd waarvoor eiseres gelet op haar inschrijvingsduur in aanmerking had kunnen komen. Het betreft de 1ste etage maisonnette aan het [adres] te [plaats] en de 3de etageflat met lift aan de [adres] [plaats] .
Verder legt verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag dat eiseres met haar inkomen binnen de particuliere sector een woning kan vinden. Eiseres is dus in staat zelf haar woonprobleem op te lossen.
Tot slot handhaaft verweerder zijn standpunt dat hij geen rekening kan houden met het feit dat eiseres als mantelzorger voor haar vader wil gaan zorgen, omdat haar vader in Engeland woont en geen ingezetene is van de gemeente [plaats] .
5. Eiseres heeft beroep ingesteld. Zij stelt dat zij wel degelijk al langer dan één jaar in Nederland woont en wel degelijk een maatschappelijke en economische binding heeft met [plaats] . Zij heeft haar standpunten die zij in haar aanvraag naar voren heeft gebracht, herhaald. Eiseres heeft daarbij een verklaring van haar huisarts overgelegd, waarin wordt verklaard dat eiseres weg wil uit Duindorp omdat zij zich daar gediscrimineerd voelt.
6. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
6.1.
In artikel 29, eerste lid, van de Huisvestingsverordening staat:
1. Voor zover woningzoekenden zelf een daartoe strekkend verzoek indienen, verlenen burgemeester en wethouders een voorrangsverklaring aan woningzoekenden die:
(…)
f. naar verwachting bij toepassing van de in artikel 19, eerste lid, bedoelde volgordecriteria niet binnen de termijn van drie maanden andere woonruimte zullen krijgen en
g. hun betreffende situatie niet op een andere wijze kunnen oplossen.
6.2.
De rechtbank merkt op dat verweerder in het bestreden besluit de weigeringsgronden dat eiseres geen economische of maatschappelijke binding met Nederland zou hebben en dat zij niet langer dan één jaar in Nederland zou wonen niet langer heeft gehandhaafd. De beroepsgronden van eiseres die daarop betrekking hebben behoeven dus geen bespreking.
6.3.
De rechtbank stelt verder vast dat verweerder de problemen die eiseres heeft gesteld te ondervinden, namelijk racisme en een hoge huur, niet ontkent. Naar het oordeel van de rechtbank stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat eiseres deze woonproblematiek met haar inkomen en haar inschrijvingsduur van (destijds) 4 jaar en 4 maanden als woningzoekende zelf moet kunnen oplossen. Zij kan naar redelijke verwachting binnen drie maanden via de reguliere weg een woning toegewezen krijgen en zij kan met haar inkomen via de particuliere weg een woonruimte huren. Anders dan eiseres veronderstelt, heeft verweerder zich niet op het standpunt gesteld dat eiseres twee woningen zijn aangeboden, maar dat zij had moeten reageren op de twee hiervoor onder 4 genoemde woningen die tijdens de bezwaarprocedure op Woonnet-Haaglanden zijn geadverteerd en die voor haar passend waren. Verweerder heeft dus terecht gesteld dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden genoemd in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder f en g, van de Huisvestingsverordening. Zij komt daarom niet in aanmerking voor een voorrangsverklaring als woningzoekende.
6.4.
Ter zitting is gebleken dat eiseres vanaf januari 2019 zich met een te hoog inkomen heeft ingeschreven bij Woonnet-Haaglanden, waardoor zij niet meer op woningaanbod kon reageren. Verweerder stelt terecht dat eiseres zelf verantwoordelijk is voor het met de juiste gegevens ingeschreven staan bij Woonnet- Haaglanden. Indien eiseres onjuist is voorgelicht door Woonnet-Haaglanden, kan verweerder daarvoor niet verantwoordelijk worden gehouden. Bovendien neemt dit niet weg dat eiseres in de bezwaarperiode had kunnen reageren op de twee genoemde woningen toen zij nog niet met een te hoog inkomen stond ingeschreven.
6.5.
De rechtbank is tot slot van oordeel dat verweerder terecht stelt dat hij bij de afweging of eiseres in aanmerking komt voor een voorrangsverklaring geen rekening kan houden met het feit dat eiseres als mantelzorger voor haar vader wil gaan zorgen, omdat haar vader in Engeland woont en geen ingezetene is van de gemeente [plaats] .
6.6.
Het beroep is ongegrond.
6.7.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Leijten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 december 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.