4.5Conclusie privégebruik auto
Gelet op de veelvoud van omissies in de rittenregistraties leid ik af dat de rittenregistraties niet steeds nauwkeurig zijn bijgehouden, niet sluitend en niet betrouwbaar zijn. (…)
Gelet op het bovenstaande kan ik niet anders dan concluderen dat door de inhoudingsplichtige ten onrechte geen rekening is gehouden met een bijtelling voor het privégebruik auto
5 Correctie privégebruik auto
Doordat over de jaren 2011 tot en met 2014 geen fiscale bijtelling bij het loon is toegepast, zijn te weinig loonheffingen aangegeven en afgedragen. Getracht is de werknemers/stagiairs te koppelen aan de ter beschikking gestelde auto’s om zodoende de fiscale bijtelling bij de juiste werknemer te laten plaatsvinden.
(…).”
16. Met dagtekening 12 april 2017 heeft verweerder de verliesbeschikking 2012 gegeven waarbij het verlies uit werk en woning van eiser voor het jaar 2012 is herzien en vastgesteld op nihil. Op 13 juni 2017 heeft verweerder een daartegen gericht bezwaarschrift ontvangen. Het bezwaarschrift is gedagtekend op 22 mei 2017.
17. De herziening van het vastgestelde verlies voor het jaar 2012 heeft erin geresulteerd dat reeds toegepaste verliesverrekening met inkomen uit de jaren 2009, 2010, 2011 en 2013 is teruggedraaid.
18. Verweerder heeft voor de jaren 2009, 2010 en 2011 navorderingsaanslagen IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.180 respectievelijk € 14.420 en € 17.346. De daarbij in rekening gebrachte heffingsrente bedraagt € 95 respectievelijk € 145 en € 236.
19. Voor het jaar 2013 is een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 32.690. Bij het vaststellen van het belastbaar inkomen heeft verweerder een bedrag van € 21.870 aan gesteld resultaat uit overige werkzaamheden (inkomsten uit hennepteelt) en een bedrag van € 12.409 aan gestelde bijtelling wegens privégebruik auto in aanmerking genomen. Tevens is € 2.034 aan belastingrente in rekening gebracht. De navorderingsaanslag ZVW voor het jaar 2013 is opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 34.279. Daarbij is € 243 aan belastingrente in rekening gebracht.
20. Met dagtekening 6 maart 2018 heeft de toenmalige gemachtigde van eiser het bezwaar van eiser tegen de (navorderings)aanslagen IB/PVV voor de jaren 2009 tot en met 2014 nader gemotiveerd. Daarbij is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“Ten name van [eiser] is een bijtelling wegens privégebruik auto toegepast over de jaren 2012, 2013 en 2014. Het betreft [de Volkswagen]. De bijtelling is toegepast, omdat uit onderzoek bij [ [B.V.] ] gebleken zou zijn dat [eiser] in 2011 tot en met 2015 als praktijkbegeleider voor stagiaires werkzaam is geweest. Daarnaast zou er voor de genoemde auto geen sluitende en betrouwbare kilometerregistratie bijgehouden zijn.
In dit kader merken wij op dat de werkzaamheden van [eiser] voor [ [B.V.] ] de betreffende jaren beperkt van omvang zijn geweest. De genoemde auto was bovendien niet aan [eiser] ter beschikking gesteld, maar is door hem gehuurd. Voor zover er kilometers zijn gereden als praktijkbegeleider werden deze niet aan hem in rekening gebracht.”
21. In geschil is of verweerder het bezwaar tegen de verliesbeschikking 2012 en het bezwaar tegen de voor het jaar 2013 opgelegde navorderingsaanslag ZVW terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daarnaast is in geschil of de navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2013 en de aanslagen IB/PVV en ZVW 2014 naar juiste bedragen zijn opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder terecht resultaat uit overige werkzaamheden en bijtelling wegens privégebruik auto in aanmerking heeft genomen.
22. Niet in geschil is dat het bezwaar tegen de aanslag ZVW voor het jaar 2014 ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank zal beroep SGR 18/7270 reeds om die reden gegrond verklaren, de uitspraak op bezwaar vernietigen voor zover deze ziet op de aanslag ZVW voor het jaar 2014, en verweerder opdragen in zoverre een nieuwe uitspraak op bezwaar te doen.
23. Eiser stelt zich op het standpunt dat de bezwaren tegen de verliesbeschikking 2012 en de navorderingsaanslag ZVW voor het jaar 2013 ten onrechte niet-ontvankelijk zijn verklaard. Daarnaast heeft verweerder het belastbaar inkomen uit werk en woning voor de jaren 2013 en 2014 volgens eiser te hoog vastgesteld. Bij het bepalen van het belastbaar inkomen is ten onrechte resultaat uit overige werkzaamheden en bijtelling wegens privégebruik auto in aanmerking genomen, aldus eiser.
24. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de bezwaren tegen de verliesbeschikking 2012 en tegen de navorderingsaanslag ZVW voor het jaar 2013 terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard. Volgens verweerder is het belastbaar inkomen uit werk en woning voor de jaren 2013 en 2014 niet te hoog vastgesteld. Bij het vaststellen van het belastbaar inkomen uit werk en woning is terecht resultaat uit overige werkzaamheden en bijtelling wegens privégebruik auto in aanmerking genomen, aldus verweerder.
Beoordeling van het geschil
Ontvankelijkheid bezwaren tegen verliesbeschikking 2012 en navorderingsaanslag ZVW voor het jaar 2013
25. Voor het indienen van een bezwaarschrift geldt op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een termijn van zes weken. Deze termijn begint op grond van artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) op de dag na de dagtekening van het aanslagbiljet of van de voor bezwaar vatbare beschikking. Een bezwaarschrift is op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. Als een bezwaarschrift te laat wordt ingediend, moet het bestuursorgaan het bezwaar in beginsel niet-ontvankelijk verklaren.
26. Vaststaat dat de verliesbeschikking 2012 is gedagtekend op 12 april 2017. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de verzending ervan later dan die datum heeft plaatsgevonden. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift eindigde dus op 24 mei 2017. Een afschrift van het bezwaarschrift met dagtekening 22 mei 2017 is op 13 juni 2017 door verweerder ontvangen. Het bezwaarschrift is dus niet tijdig ingediend. Dat het bezwaarschrift reeds eerder was ingediend en er bij verweerder iets is misgegaan met de registratie van het bezwaarschrift, is niet aannemelijk gemaakt.
27. Voor zover het bezwaar van eiser gericht is tegen de onder het procesverloop genoemde verminderingsbeschikking 2012, stelt de rechtbank vast dat deze beschikking is gedagtekend op 22 april 2017. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de verzending ervan later heeft plaatsgevonden, zodat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift tegen deze beschikking eindigde op 3 juni 2017. Ook in het geval het bezwaarschrift tegen de verminderingsbeschikking 2012 zou zijn gericht, is het dus niet tijdig ingediend.
28. Naar het oordeel van de rechtbank is het bezwaar tegen de verliesbeschikking 2012 terecht niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank zal het beroep dat ziet op de verliesbeschikking 2012 (SGR 18/7267), en daarmee eveneens de beroepen gericht tegen de daarmee samenhangende navorderingsaanslagen IB/PVV 2009, 2010 en 2011 (SGR 19/7271, SGR 18/7259 en SGR 18/7266), ongegrond verklaren.
29. Vaststaat dat de navorderingsaanslag ZVW voor het jaar 2013 is gedagtekend op 22 juli 2017. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de verzending ervan later dan die datum heeft plaatsgevonden. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift eindigde dus op 3 september 2017. Eiser heeft bij brief van 7 september 2017 bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2013 (gedagtekend 12 augustus 2017). Dit bezwaar is op 11 september 2017 door verweerder ontvangen en heeft verweerder aangemerkt als ook te zijn gericht tegen de ZVW 2013. Voor zover eiser met het bezwaarschrift bedoeld heeft om tevens bezwaar te maken tegen de navorderingsaanslag ZVW voor het jaar 2013 is het dus niet tijdig ingediend.
30. Naar het oordeel van de rechtbank is het bezwaar tegen de navorderingsaanslag ZVW terecht niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank zal het beroep dat ziet op de navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW voor het jaar 2013 (SGR 18/7269), daarom ongegrond verklaren voor zover het ziet op de navorderingsaanslag ZVW.
Navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2013
31. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht een bedrag van € 21.870 aan belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden in aanmerking genomen. De onder overweging 11 genoemde posten uit de aangetroffen kasbladen laten geen andere conclusie toe dan dat de kasadministratie betrekking heeft op de exploitatie van een of meerdere hennepkwekerijen. Voorts volgt uit de kasbladen dat eiser gedurende 2013 ten minste € 21.870 heeft ontvangen, hetgeen steun vindt in het proces-verbaal van bevindingen van 21 maart 2016 (ov. 12) en het daarin geciteerde verhoor van 27 januari 2016, waarin eiser heeft bevestigd dat hij bedragen van zijn vader heeft ontvangen. Tegen de omvang van het in aanmerking genomen bedrag heeft eiser geen gronden aangevoerd. Ook anderszins is niet gebleken dat het in aanmerking genomen bedrag aan resultaat uit overige werkzaamheden te hoog is bepaald. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om af te wijken van de bedragen uit de kasbladen zoals genoemd in het rapport van het boekenonderzoek.
32. Ten aanzien van het gestelde privégebruik auto is in artikel 13bis, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB 1964) bepaald dat, indien ook voor privédoeleinden een auto ter beschikking is gesteld, het voordeel op jaarbasis wordt gesteld op een bepaald percentage van de waarde van de auto. De auto wordt geacht ook voor privédoeleinden ter beschikking te zijn gesteld, tenzij blijkt dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden wordt gebruikt. Bij de beoordeling of artikel 13bis, eerste lid, van de Wet LB 1964 van toepassing is, dient eerst de vraag beantwoord te worden of de Volkswagen aan eiser ter beschikking is gesteld. Pas bij een bevestigende beantwoording van die vraag komt aan de orde of de terbeschikkingstelling ook betrekking heeft op gebruik voor privédoeleinden. In dat kader rust op grond van de slotzin van artikel 13bis, eerste lid, van de Wet LB 1964 op dat punt de bewijslast op eiser (vgl. Hoge Raad 13 augustus 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN3831). 33. Onder terbeschikkingstelling van een auto wordt verstaan dat een werknemer voor kortere of langere tijd de feitelijke macht over een auto uitoefent. Naar het oordeel van de rechtbank is aannemelijk dat de Volkswagen aan eiser ter beschikking is gesteld. Daartoe overweegt de rechtbank dat op verschillende momenten gedurende 2012, 2013 en 2014 bij controles is vastgesteld dat eiser bestuurder van de Volkswagen was. Voorts heeft eiser de Volkswagen bij het verhoor op 27 januari 2016 aangeduid als “mijn auto” en “mijn Passat” waaruit geconcludeerd kan worden dat eiser de beschikkingsmacht over de Volkswagen heeft gehad. Voorts is gesteld noch gebleken dat het voor eiser verboden was de Volkswagen voor privédoeleinden te gebruiken en ook niet dat door [B.V.] controle of toezicht is gehouden teneinde te kunnen vaststellen of de Volkswagen voor privédoeleinden werd gebruikt. Dat de Volkswagen, zoals door eiser is aangevoerd, door meerdere personen werd gebruikt, is niet onderbouwd en valt niet te rijmen met de eveneens niet onderbouwde en niet aannemelijk gemaakte stelling van eiser dat hij de Volkswagen had gehuurd, zoals in de nadere motivering van zijn bezwaar is betoogd.
34. Nu naar het oordeel van de rechtbank sprake is van terbeschikkingstelling van de Volkswagen, rust op eiser de last om te doen blijken dat de Volkswagen in de onderhavige kalenderjaren voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt. Hierin is eiser niet geslaagd. De door verweerder gesignaleerde tekortkomingen, zoals vermeld in het rapport van het boekenonderzoek bij [B.V.] , heeft eiser op geen enkele wijze weerlegd. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat de overgelegde rittenregistratie, blijkens de onder 9 genoemde tapverslagen van telefoongesprekken tussen eiser en zijn vader, achteraf is opgesteld. Eiser heeft ook niet anderszins doen blijken dat de Volkswagen op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt. Naar het oordeel van de rechtbank is de bijtelling voor het privégebruik van de Volkswagen terecht in aanmerking genomen.
35. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep dat ziet op de navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW voor het jaar 2013 (SGR 18/7269), ook ongegrond verklaren voor zover het betrekking heeft op de navorderingsaanslag IB/PVV.
Aanslag IB/PVV voor het jaar 2014
36. De rechtbank stelt voorop dat eiser, ondanks dat hij daartoe was uitgenodigd, herinnerd en aangemaand, pas aangifte heeft gedaan nadat de aanslag IB/PVV voor het jaar 2014 reeds was opgelegd. Daardoor heeft verweerder zich bij het vaststellen van de aanslag niet kunnen baseren op gegevens uit de aangifte en is de aanslag ambtshalve opgelegd. Omdat eiser niet tijdig aangifte heeft gedaan, dient het beroep ingevolge artikel 27e van de Awr ongegrond te worden verklaard tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is. Dit laat onverlet dat sprake moet zijn van een redelijke schatting.
37. De aanslag IB/PVV voor het jaar 2014 is vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.906. Daarbij is verweerder uitgegaan van een belastbaar loon van € 1.906 en een belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden van € 15.000. Bij het belastbaar loon is verweerder aangesloten bij inkomensgegevens van het UWV waaruit volgt dat eiser in 2014 € 1.906 aan loon heeft genoten van [B.V.] . Het resultaat uit overige werkzaamheden is geschat. Gelet op de bedragen die eiser blijkens de aangetroffen kasbladen in 2014 van zijn vader heeft ontvangen en het onder 31 opgenomen oordeel dat deze bedragen betrekking hebben op de exploitatie van een of meerdere hennepkwekerijen, is sprake van een redelijke schatting. Naar het oordeel van de rechtbank is de aanslag IB/PVV reeds daarom niet naar een te hoog bedrag vastgesteld, nog daargelaten dat ten aanzien van de bijtelling privégebruik auto voor 2014 hetzelfde heeft te gelden als voor 2013.
38. Tegen de opgelegde verzuimboete zijn geen afzonderlijke gronden aangevoerd. De rechtbank stelt vast dat de verzuimboete is opgelegd op grond van artikel 67a van de Awr en conform paragraaf 21 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst € 369 bedraagt. Feiten en omstandigheden op grond waarvan de boete zou moeten worden gematigd, zijn niet gebleken. De rechtbank acht de opgelegde boete passend en geboden.
39. Gelet op wat hiervóór is overwogen, dient het beroep dat ziet op de aanslagen IB/PVV en ZVW voor het jaar 2014 ongegrond te worden verklaard voor zover het betrekking heeft op de aanslag IB/PVV.
Belastingrente
40. Tegen de te betalen belastingrente heeft eiser geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Gesteld noch gebleken is dat deze rente naar een onjuist bedrag of in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht is berekend.
41. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 512 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 512 en een wegingsfactor 1). Voor het indienen van de bezwaarschriften wordt geen proceskostenvergoeding toegekend nu daar gedurende de bezwaarfase niet om is verzocht.
- verklaart de beroepen IB/PVV 2009 (SGR 18/7271), IB/PVV 2010 (SGR 18/7259), IB/PVV 2011 (SGR 18/7266), IB/PVV 2012 (SGR 18/7267), IB/PVV 2013 en ZVW 2013 (SGR 18/7269) ongegrond;
- verklaart het beroep SGR 18/7270 ongegrond voor zover gericht tegen de aanslag IB/PVV 2014;
- verklaart het beroep SGR 18/7270 gegrond voor zover gericht tegen de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar tegen de aanslag ZVW 2014;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op het bezwaar tegen de aanslag ZVW 2014 en wijst de zaak in zoverre terug naar verweerder;
- draagt verweerder op opnieuw uitspraak te doen op het bezwaar tegen de aanslag ZVW 2014 binnen zes weken na verzending van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 512;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. Postema, voorzitter, en mr. T.A. de Hek en mr. E.J.W. Heithuis, leden, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 december 2019.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.