ECLI:NL:RBDHA:2019:14025

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 november 2019
Publicatiedatum
31 december 2019
Zaaknummer
C/09/580775 KG ZA 19/934
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schorsing executie verkoop woning in kort geding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 14 november 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser en WAGTD B.V., waarbij ING Bank N.V. zich als gevoegde partij heeft aangesloten. De eiser vorderde schorsing van de executie van de verkoop van zijn woning, die door WAGTD was aangezegd maar inmiddels door ING was overgenomen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de eiser geen belang had bij de toewijzing van zijn vorderingen, aangezien de executie door ING was overgenomen en WAGTD niet meer de bevoegdheid had om de executie voort te zetten. De voorzieningenrechter wees erop dat de eiser onvoldoende had aangetoond dat de executie door WAGTD misbruik van bevoegdheid opleverde en dat de vorderingen van WAGTD al jaren geleden door de rechtbank waren vastgesteld. De eiser werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van WAGTD en ING waren begroot op € 1.619,--.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/580775 / KG ZA 19/934
Vonnis in kort geding van 14 november 2019
in de zaak van
[eiser]te [plaats] ,
eiser,
advocaat mr. C.I. Zaad te Den Haag,
tegen:
WAGTD B.V.te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. M.C.J. Oonk-Pallandt te Breda,
waarin zich heeft gevoegd aan de zijde van gedaagde:
ING BANK N.V.te Amsterdam,
advocaat mr. T.J.P. Jager te Amsterdam.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiser] ’, ‘WAGTD’ en ‘ING’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met de daarbij en nadien overgelegde producties;
- de door WAGTD overgelegde producties;
- de incidentele conclusie tot voeging, met producties;
- de op 31 oktober 2019 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door [eiser] en WAGTD pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.Het incident tot voeging

2.1.
ING heeft gevorderd zich te mogen voegen aan de zijde van WAGTD. Ter zitting heeft WAGTD verklaard geen bezwaar te hebben tegen de voeging. [eiser] heeft verklaard daar wel bezwaar tegen te hebben, maar de voorzieningenrechter is daaraan voorbij gegaan. ING is toegelaten als gevoegde partij aangezien zij aannemelijk heeft gemaakt dat zij daar voldoende belang bij heeft. De voorzieningenrechter heeft daarbij acht geslagen op de positie van ING in deze zaak betreffende de executoriale verkoop van de woning van [eiser] , waarop een hypotheekrecht is gevestigd ten gunste van ING. Ook is van belang dat ING zich wil kunnen uitlaten over het volgens haar ontbreken van toestemming voor de verhuur van die woning, hetgeen ook ING raakt. Voorts is niet gebleken dat de voeging aan een voortvarende afdoening van dit kort geding in de weg staat. Hierdoor ontstaat er ook geen strijd met de goede procesorde in het algemeen.
2.2.
Het op artikel 219a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) gegronde verweer van [eiser] gaat niet op. In een kort geding is gezien het karakter daarvan geen plaats voor een aanhouding van de zaak zolang het griffierecht niet is voldaan. Ook zijn er geen processuele gevolgen verbonden aan het niet tijdig betalen van griffierecht.
2.3.
De door ING ingestelde zelfstandige vordering zal buiten beschouwing worden gelaten. ING is als gevoegde partij gebonden aan de omvang van de rechtsstrijd tussen [eiser] en WAGTD en kan enkel WAGTD steunen in haar verweer.

3.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
3.1.
Bij vonnissen van deze rechtbank van 14 maart 2012 en 11 februari 2015 is [eiser] veroordeeld om bedragen van respectievelijk € 41.051,92 en € 45.000,-, beide te vermeerderen met rente en kosten, aan WAGTD te betalen. WAGTD heeft de afgelopen jaren via diverse executoriale (derden)beslagen bedragen bij [eiser] geïncasseerd, maar de vordering van WAGTD bedraagt volgens haar opgave thans nog € 71.177,25.
3.2.
[eiser] is de eigenaar van de onroerende zaak gelegen aan de [adres] (hierna: de onroerende zaak). Op de onroerende zaak rust een hypotheekrecht van ING. [eiser] heeft dat recht in 2001 aan ING verstrekt voor een door ING aan hem verstrekte geldlening. Per 28 oktober 2019 bedroeg de totale vordering van ING op [eiser] uit dien hoofde een bedrag van € 382.547,14.
3.3.
Op 23 juli 2019 heeft WAGTD executoriaal beslag laten leggen op de onroerende zaak ter verhaal van haar vordering, met de aankondiging dat de onroerende zaak zal worden verkocht indien de vordering niet wordt voldaan. ING heeft de hypothecaire geldlening opgeëist en zij heeft de executie van WAGTD overgenomen. De executoriale veiling van de onroerende zaak staat thans gepland op 27 november 2019. ING heeft inmiddels het in de hypotheekakte opgenomen huurbeding ingeroepen en zij is bij deze rechtbank een procedure gestart op grond van artikel 3:264 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
3.4.
In een in opdracht van ING op 10 oktober 2019 tot stand gekomen taxatierapport staan diverse getaxeerde waardes van de onroerende zaak vermeld. Verkort weergegeven bedraagt zowel de marktwaarde als de waarde bij een executieveiling € 600.000,- inden het onroerende goed leeg is en vrij van huur en gebruiks(-s)rechten wordt geleverd. Indien het onroerend goed verhuurd is, bedraagt volgens dit rapport de marktwaarde € 299.000,- en de waarde bij een executieveiling € 284.000,-.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert – zakelijk weergegeven – WAGTD te verbieden de aangezegde openbare verkoop van de woning te laten doorgaan en haar te gelasten dat de executie wordt beëindigd dan wel geschorst, op straffe van verbeurte van een dwangsom, alsmede WAGTD te verbieden de gemaakte en nog te maken executiekosten aan [eiser] door te berekenen, met veroordeling van WAGTD in de proceskosten en de nakosten.
4.2.
Daartoe voert [eiser] – samengevat – het volgende aan. Het voortzetten van de executie levert misbruik van bevoegdheid op. Primair is dat het geval omdat aangenomen moet worden dat WAGTD hiermee enkel tot doel heeft om schade toe te brengen aan [eiser] . Subsidiair is daarvan sprake omdat de executoriale verkoop er niet toe zal leiden dat een deel van de vordering van WAGTD voldaan zal worden. Met de te verwachten opbrengst van de – verhuurde – woning zal zelfs de vordering van ING, de eerste schuldeiser in rang, niet geheel kunnen worden voldaan. Na ING gaat ook nog een andere schuldeiser en hypotheekhouder, ISIVEST, voor op WAGTD en er is nog een andere beslaglegger. Ten slotte is er ook sprake van een onevenredigheid tussen het belang van WAGTD bij de uitoefening van haar recht en de belangen die daardoor worden geschaad, te weten van [eiser] , zijn partner en zijn huurders, die op straat komen te staan als de executie wordt doorgezet.
4.3.
WAGTD en ING voeren verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

5.De beoordeling van het geschil

5.1.
De vraag die als eerste moet worden beantwoord is welk belang [eiser] heeft bij toewijzing van de door hem in dit geding jegens WAGTD ingestelde vorderingen. WAGTD heeft er namelijk terecht op gewezen dat het niet meer aan haar is om te bepalen of de executie al dan niet wordt voortgezet, nu ING de executie (al geruime tijd geleden) van WAGTD heeft overgenomen. Ook is (inmiddels) gebleken dat de veronderstelling van [eiser] dat, als WAGTD de executie zou (moeten) staken, ING deze niet zal voortzetten, niet juist is.
5.2.
Voor zover [eiser] ter toelichting van zijn belang nog heeft verwezen naar die veronderstelling wordt daaraan voorbij gegaan. Voorafgaand aan de zitting in dit geding is immers voor [eiser] duidelijk geworden dat hij daar ten onrechte vanuit ging.
5.3.
[eiser] heeft zijn belang verder onderbouwd met de stelling dat ING bij haar verdere handelwijze gehouden zal zijn om rekening te houden met een toewijzing van de vordering jegens WAGTD in dit geding. [eiser] heeft dit standpunt echter onvoldoende geconcretiseerd. Dat had wel op zijn weg gelegen gezien het gemotiveerde betoog van ING ten aanzien van de tekortkomingen aan de zijde van [eiser] , die de opeising door ING van de geldlening en de executie rechtvaardigen. ING heeft daarbij verwezen naar het op de onroerende zaak gelegde executoriale beslag, dat een grond is voor opeising van de lening. Dat geldt ook voor de verhuur van de onroerende zaak zonder toestemming van ING, waarbij ING er op wijst dat zij inmiddels het huurbeding heeft ingeroepen. [eiser] stelt weliswaar dat hij die toestemming wel heeft, maar dat heeft hij in deze procedure niet aannemelijk weten te maken. De omstandigheid dat [eiser] in 2007 huurovereenkomsten aan ING heeft toegestuurd en dat ING de ontvangst daarvan heeft bevestigd, is daartoe zonder meer onvoldoende. Overigens is ook gebleken dat [eiser] nadien – in 2011 – een hypotheekakte heeft ondertekend waarin staat vermeld dat de onroerende zaak niet verhuurd is. Verder heeft [eiser] erkend dat er intussen sprake is van nieuwe huurders, waarvan hij ING niet op de hoogte heeft gesteld. Die betalen bovendien geen marktconforme huurprijs.
5.4.
Dit een en ander maakt dat een toewijzing van de vorderingen jegens WAGTD nog niet met zich brengt dat ook ING gehouden zou zijn om de executie te staken. Dat leidt tot de conclusie dat [eiser] geen belang heeft bij toewijzing van het gevorderde in dit geding, zodat dit zal worden afgewezen. [eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
5.5.
Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter nog dat, gezien hetgeen hiervoor is overwogen, in dit geding hoe dan ook niet had kunnen worden uitgegaan van de door [eiser] gestelde opbrengst van de executieveiling, gebaseerd op openbare verkoop van de onroerende zaak in verhuurde staat. Verder heeft [eiser] ook niet aannemelijk weten te maken dat hij nog een bedrag verschuldigd is aan ISIVEST B.V. Zoals WAGTD en ING terecht hebben opgemerkt zeggen de overgelegde hypotheekakte uit 2011 betreffende een ten gunste van ISISVEST B.V. op de onroerende zaak gevestigde hypotheek (waarin niet wordt verwezen naar een concrete lening) en de omstandigheid dat dienaangaande nog een hypothecaire inschrijving in de registers staat vermeld, nog niets over het bestaan en de hoogte van enige vordering van ISIVEST B.V. op [eiser] . Uit de overgelegde stukken, waaruit blijkt dat ISIVEST B.V. in 2014 is geliquideerd en dat de vereffenaar heeft verklaard dat er geen bekende baten meer aanwezig waren, lijkt veeleer te volgen dat deze schuld niet (meer) bestaat. WAGTD heeft overigens voldoende aangetoond wat haar doel is van de executie, zijnde de voldoening van al jaren geleden door de rechtbank vastgestelde vorderingen, die zij ondanks vele pogingen nooit heeft kunnen incasseren. Daarbij heeft WAGTD gemotiveerd gesteld dat zij geen andere incassomogelijkheden meer ziet en die zijn door [eiser] ook niet genoemd. Ten slotte merkt de voorzieningenrechter nog op dat inherent aan een executoriale verkoop van een woning is dat de bewoners naar andere woonruimte op zoek moeten.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter:
6.1.
wijst het gevorderde af;
6.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van WAGTD en van ING telkens begroot op € 1.619,--, waarvan € 980,-- aan salaris advocaat en € 639,-- aan griffierecht;
6.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H.I.J. Hage en in het openbaar uitgesproken door mr. H.J. Vetter op 14 november 2019.
ts