ECLI:NL:RBDHA:2019:14015
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak niet-ontvankelijk verklaard wegens ontbreken van beroep
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 2 december 2019 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd ingediend naar aanleiding van een besluit van de staatssecretaris van 8 mei 2019, waarin de aanvraag van de verzoeker om een verblijfsvergunning regulier met als doel verblijf als zelfstandige werd afgewezen. De verzoeker heeft tegen dit primaire besluit bezwaar gemaakt, maar heeft geen beroep ingesteld tegen de beslissing van de staatssecretaris op het bezwaar, die op 14 augustus 2019 ongegrond werd verklaard.
De voorzieningenrechter oordeelde dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk was, omdat de verzoeker niet voldeed aan het connexiteitsvereiste zoals neergelegd in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit vereiste houdt in dat er een beroep moet zijn ingesteld tegen het besluit waartegen de voorlopige voorziening wordt verzocht. Aangezien de verzoeker geen beroep had ingesteld, was er geen grond voor de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft dan ook besloten om het verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is openbaar gedaan en er kan geen hoger beroep tegen deze beslissing worden ingesteld. De uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, in aanwezigheid van griffier mr. R. Kroes.