ECLI:NL:RBDHA:2019:13999
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag tot afgifte van Vw-document op basis van onvoldoende bewijs van identiteit en nationaliteit
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 december 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, die de Iraakse nationaliteit claimt, had een aanvraag ingediend voor de afgifte van een document op basis van artikel 9 van de Vreemdelingenwet 2000, waarmee hij rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan wilde aantonen. De aanvraag werd echter afgewezen omdat de eiser niet in staat was om zijn identiteit en nationaliteit ondubbelzinnig aan te tonen met een geldig document voor grensoverschrijding of een geldige identiteitskaart.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de eiser niet voldeed aan de vereisten om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen. De eiser had weliswaar buitenlandse documenten overgelegd, maar deze waren niet gelegaliseerd en konden niet als voldoende bewijs dienen. De rechtbank benadrukte dat het aan de vreemdeling is om aannemelijk te maken dat hij aan de voorwaarden voor verblijf voldoet, en dat de eiser in dit geval niet had aangetoond dat het voor hem onmogelijk was om de benodigde documenten te overleggen.
De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.