In deze zaak, die is behandeld door de Rechtbank Den Haag, staat een geschil centraal tussen eiser en gedaagde, die broer en zus zijn. Eiser stelt dat hij economisch eigenaar is van een aantal panden die op naam van gedaagde staan. Hij beweert dat er een afspraak is gemaakt dat de panden op zijn verzoek aan hem om niet zouden worden overgedragen. De rechtbank heeft de procedure in verschillende fasen behandeld, te beginnen met de dagvaarding van 14 november 2018 en de daaropvolgende conclusies en tussenvonnissen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet aan zijn stelplicht heeft voldaan om te bewijzen dat hij economisch eigenaar is van de panden. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de gestelde afspraak over de eigendomsoverdracht. De vorderingen van eiser zijn afgewezen, en hij is veroordeeld in de proceskosten. In reconventie heeft de rechtbank geoordeeld dat de conservatoire beslagen van eiser opgeheven moeten worden, en ook gedaagde is veroordeeld in de proceskosten van de reconventie. Het vonnis is uitgesproken op 24 december 2019.