ECLI:NL:RBDHA:2019:1382

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 februari 2019
Publicatiedatum
18 februari 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 3620
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen aanvraag Nederlands paspoort

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 februari 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een aanvraag voor een Nederlands paspoort had ingediend voor een minderjarige, en de Minister van Buitenlandse Zaken. De eiser had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Minister om de aanvraag niet in behandeling te nemen. De rechtbank moest beoordelen of het bezwaar van de eiser terecht niet-ontvankelijk was verklaard. De eiser had het bezwaar te laat ingediend, en de rechtbank overwoog dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. De rechtbank concludeerde dat de Minister het bezwaar terecht niet-ontvankelijk had verklaard, omdat de eiser niet binnen de wettelijke termijn van zes weken had gereageerd op het primaire besluit. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 18/3620

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 februari 2019 in de zaak tussen

[eiser], te [plaats] (U.K), eiser

en

de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. I.S. IJserinkhuijsen).

Procesverloop

Bij besluit van 13 oktober 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder heeft verweerder de door eiser en [X] ten behoeve van de minderjarige [minderjarige] ingediende aanvraag voor een Nederlands paspoort niet in behandeling genomen.
Hiertegen heeft eiser een bezwaarschrift ingediend.
Bij besluit van 3 april 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 januari 2019.
Eiser is daarbij in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De vraag die in beroep voorligt is of verweerder het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2 De rechtbank overweegt het volgende.
Voor het indienen van een bezwaarschrift geldt een termijn van zes weken. Deze termijn vangt aan op de dag na bekendmaking van het desbetreffende besluit. Dit volgt uit artikel 6:7 in samenhang met artikel 6:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Een bezwaarschrift is tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn door verweerder is ontvangen. Dit volgt uit het eerste lid van artikel 6:9 van de Awb.
Als iemand een bezwaarschrift te laat indient, moet het bestuursorgaan het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig indienen van het bezwaarschrift betrokkene redelijkerwijs niet is toe te rekenen. Dan laat verweerder op grond van artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijkverklaring als gevolg van die te late indiening achterwege.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser niet binnen zes weken na bekendmaking van het primaire besluit, en dus niet tijdig, bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit. Enkel is in geschil of deze termijnoverschrijding redelijkerwijs is toe te rekenen aan eiser.
Eiser heeft aangevoerd dat de termijnoverschrijding naar zijn mening verschoonbaar is, omdat het primaire besluit is uitgereikt aan [X] en zij laat heeft gereageerd omdat zij geen eigen emailadres kon gebruiken en zij geen ervaring heeft met internet zodat zij niet wist wat te doen.
In de door eiser aangevoerde reden ziet de rechtbank geen aanleiding om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb.
Niet in geschil is dat [X], die samen met eiser de aanvraag heeft gedaan, op 8 december 2017 op de diplomatieke vertegenwoordiging persoonlijk voor ontvangst van het besluit van 13 oktober 2017 heeft getekend. In dit primaire besluit is uitdrukkelijk vermeld dat binnen zes weken na de datum van het primaire besluit bezwaar gemaakt moet worden. Ook is vermeld op welke manieren bezwaar gemaakt kan worden en wat er in een bezwaarschrift vermeld moet worden.
Dat [X] niet direct wist wat te doen, hierover geen advies heeft gevraagd en niet de beschikking had over een eigen emailadres, komt voor rekening en risico van haar en eiser.
Overigens heeft eiser ter zitting verklaard dat hij het besluit begin januari – toen de bezwaartermijn nog liep - per email van [X] heeft ontvangen, en heeft hij eerst bij brief van 26 januari 2018, verzonden op 7 februari 2018, en derhalve ruim na afloop van de bezwaartermijn, een bezwaarschrift ingediend.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder het bezwaar terecht en op juiste gronden niet-ontvankelijk verklaard.
3 Het beroep is ongegrond.
4 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, rechter, in aanwezigheid van mr. H.G. Egter van Wissekerke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.