1.2Volgens artikel 23 van de Verordening kan het college in bijzondere gevallen, het vervoer voor onderwijs aangaande, ten gunste van de ouders afwijken van de bepalingen in deze verordening, zonodig na advies te hebben gevraagd aan deskundigen.
2 [zoon] is geboren op [geboortedatum] 2013. Hij bezoekt een school voor speciaal onderwijs, de [school] in [plaats]. Hij heeft een jonger broertje, geboren [geboortedatum] 2015.
3 Verweerder heeft de aanvraag om aangepast vervoer voor [zoon] afgewezen omdat [zoon] geacht wordt in staat te zijn onder begeleiding naar school te reizen.
4 Eiser voert aan dat het niet mogelijk is om [zoon] naar school te brengen, nu de moeder niet ’s morgens met twee kinderen kan fietsen, en de reis met openbaar vervoer te lang duurt. De moeder is al psychisch overbelast en moet ook het jongste kind wegbrengen. Eiser kan [zoon] niet wegbrengen vanwege zijn werk. Verder heeft eiser een beroep gedaan op de hardheidsclausule.
5 De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank constateert dat uit het advies van de Commissie van Begeleiding blijkt dat [zoon] in staat wordt geacht onder begeleiding met openbaar vervoer naar school te reizen. Eiser heeft niet betwist dat [zoon] hiertoe in staat kan worden geacht.
Niet gebleken is dat [zoon] met gebruikmaking van openbaar vervoer naar school of terug, meer dan anderhalf uur onderweg zou zijn.
Verweerder heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat [zoon] in staat is om onder begeleiding met het openbaar vervoer naar en van school te reizen zodat hij niet in aanmerking komt voor aangepast vervoer op grond van artikel 12, eerste lid, aanhef en onder d, van de Verordening.
Ten aanzien van het standpunt van eiser dat begeleiding van [zoon] door de ouders zelf of anderen onmogelijk is dan wel tot ernstige benadeling van het gezin zal leiden en een andere oplossing niet mogelijk is (artikel 12, eerste lid, aanhef en onder c, van de Verordening), overweegt de rechtbank als volgt.
Dat de moeder van [zoon] psychologische begeleiding krijgt, veel stress ervaart en dat beide kinderen erg druk zijn, maakt niet dat is aangetoond dat het voor haar dermate onmogelijk zou zijn [zoon] (al dan niet met openbaar vervoer) naar school te begeleiden, dat het afwijzen van het leerlingenvervoer voor [zoon] tot ernstige benadeling van het gezin zal leiden. Voorts is niet gebleken dat een andere oplossing – bijvoorbeeld dat de vader [zoon] of het jongste kind wegbrengt – niet mogelijk is.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 4 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3382) behoort het geven van begeleiding tijdens het leerlingenvervoer in beginsel tot de verantwoordelijkheid van de ouders. Dat de vader – die beschikt over een auto - wegens zijn werkzaamheden niet in de gelegenheid zou zijn [zoon] zelf in [plaats] naar school te begeleiden omdat hij ’s morgens inkopen moet doen voordat zijn winkel in Delft om 10.00 uur opent, maakt de situatie niet bijzonder. Deze situatie onderscheidt zich niet in betekenende mate van de problemen die vele andere gezinnen op dit punt ondervinden. Dat geldt evenzeer voor de omstandigheid dat een sociaal netwerk ontbreekt, welke stelling overigens niet is onderbouwd. Zonder te willen afdoen aan de ernst van de problematiek binnen het gezin van eiser is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser niet genoegzaam heeft aangetoond dat aan het criterium van artikel 12, eerste lid, aanhef en onder c, van de Verordening is voldaan..
De rechtbank overweegt ten slotte dat de bevoegdheid van verweerder om de hardheidsclausule al dan niet toe te passen een discretionaire bevoegdheid is. Dat betekent dat verweerder beoordelingsvrijheid heeft, welke de rechtbank terughoudend dient te toetsen.
Nu kan worden aangenomen dat [zoon] onder begeleiding, al dan niet met openbaar vervoer, naar school kan reizen, en er geen sprake is van een bijzondere situatie waardoor beide ouders niet in staat zouden zijn hem te begeleiden, heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van een situatie die het beroep op de hardheidsclausule rechtvaardigt.
6 Het beroep is ongegrond.
7 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.