Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.Het procesverloop
in de zaak van het verzoek en het (voorwaardelijke) tegenverzoek
2.De feiten
in de zaak van het verzoek en het (voorwaardelijke) tegenverzoek
- Als “one of the guys”.
- Werken op zaterdag geen tijd wel geld; 3 keer uitgelegd; veel weerstand uit de groep blijkt er maar 1 medewerker te zijn.
- Oorzaak buiten jezelf leggen: mail: “meer actie zit helaas niet in mijn invloedcirkel”.
- Mail “Begrijp je de vraag niet [werkneemster] ? Dit is hoe het gaat nu..”
- Mail aan [betrokkene 1] waaruit bleek dat [werkneemster] haar niet begreep.
3.Het verzoek
4.Het verweer en het tegenverzoek
5.De beoordeling
in de zaak van het verzoek
Stcrt.2015/12685) zijn daarvoor nadere regels gesteld (Ontslagregeling).
Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 34). Een dergelijke situatie doet zich hier voor. Daarover wordt het volgende overwogen. [werkneemster] is op 10 augustus 2018 teruggekeerd van een sabbatical. [betrokkene 1] heeft vervolgens op 25 september 2018, nadat zij [werkneemster] slechts zes keer had gezien, zonder enige aankondiging aan [werkneemster] medegedeeld dat een verbetertraject zal worden gestart, omdat [werkneemster] volgens [betrokkene 1] niet naar behoren functioneerde. Tussen partijen is niet in geschil dat [werkneemster] vóór 25 september 2018 nimmer op haar functioneren is aangesproken. Tijdens het gesprek op 9 oktober 2018 is door [betrokkene 1] , na het verzoek van [werkneemster] om een onafhankelijke notulist, direct gesproken over een arbeidsconflict. Hiermee heeft [betrokkene 1] de situatie naar het oordeel van de kantonrechter direct onnodig op scherp gezet. Het is immers alleszins begrijpelijk dat [werkneemster] om een onafhankelijke notulist heeft verzocht, gezien het feit dat [betrokkene 1] op dat moment pas zeer kort als interim manager werkzaam was en bij [werkneemster] direct een verbetertraject heeft aangekondigd, terwijl [werkneemster] in de 21 jaar voorafgaand aan het aantreden van [betrokkene 1] niet eerder op haar functioneren was aangesproken. Op 23 oktober 2018, voordat het verbetertraject überhaupt van de grond is gekomen, is door [betrokkene 1] vervolgens al medegedeeld dat zij het raadzaam achtte dat [werkneemster] een andere functie op een andere afdeling aannam. Dit strookt niet met de door HagaZiekenhuis gestelde bedoeling van [betrokkene 1] dat zij [werkneemster] , voor zover al zou blijken dat verbetering noodzakelijk was, de kans wilde geven om te verbeteren. In de gesprekken die tussen [werkneemster] en (onder meer) [betrokkene 1] verder zijn gevoerd heeft [werkneemster] zich welwillend opgesteld en zich bereid getoond om te verbeteren, maar daarbij heeft zij keer op keer verzocht om te verduidelijken wat haar nu precies wordt verweten, omdat dit voor haar niet duidelijk was. In reactie daarop heeft [betrokkene 1] meermaals aangegeven dat het aan [werkneemster] was om met voorbeelden de komen. De kantonrechter is echter van oordeel dat het aan de werkgever is om, indien een werknemer de kritiek op het functioneren niet kan plaatsen, te verduidelijken waar de kritiek uit bestaat en dat het niet aan de werknemer is om zelf maar te bedenken wat de werkgever mogelijk bedoelt. [betrokkene 1] heeft op geen enkel moment verduidelijkt waar haar kritiek uit bestaat. Ook thans is dit nog altijd onduidelijk. Er zijn weliswaar drie ontwikkelpunten aangegeven, zijnde “communicatie”, “management identificatie” en “oplossend vermogen” maar deze zijn dusdanig vaag en onduidelijk dat zonder nadere toelichting niet van [werkneemster] hoeft te worden verwacht dat zij daarmee begrijpt wat zij naar de mening van [betrokkene 1] niet goed zou doen. Indien [betrokkene 1] [werkneemster] daadwerkelijk de kans had willen geven om te verbeteren, voor zover dit al nodig zou zijn geweest, dan had het op haar weg gelegen om, gezien de herhaalde verzoeken hiertoe van [werkneemster] , haar kritiek nader te concretiseren en zich niet op het standpunt te blijven beroepen dat het feit dat [werkneemster] niet inziet wat er verkeerd gaat op zichzelf al een verbeterpunt is en dat het aan [werkneemster] zelf is om te bedenken wat er niet goed gaat. Dit heeft [betrokkene 1] niet gedaan, maar zij heeft bij [werkneemster] aangegeven dat, indien zij niet zelf kan bedenken wat er niet goed gaat, beëindiging van de arbeidsovereenkomst dan de enige optie is. Hiermee is aan [werkneemster] geen enkele reële kans geboden om, voor zover dit al nodig zou zijn, haar functioneren te verbeteren. De directievoorzitter [betrokkene 6] heeft vervolgens bij het overige personeel van de OK aangegeven dat zij achter het besluit van [betrokkene 1] staat, althans dat zij
“geen reden heeft hier niet achter te staan”. Dit terwijl zij niet zelf met [werkneemster] had gesproken. Zij heeft de situatie uitgelegd gekregen van [betrokkene 1] en heeft op basis daarvan uitgedragen dat zij achter het besluit van [betrokkene 1] staat. Gezien het zeer korte tijdsverloop waarbinnen [betrokkene 1] , na 21 jaar goed functioneren van [werkneemster] , een verbetertraject is gestart, had het wel op de weg van de directievoorzitter [betrokkene 6] gelegen om niet enkel uit te gaan van de mededelingen van [betrokkene 1] , maar ook zelf te onderzoeken hoe het traject is verlopen en of [werkneemster] terecht verwijten omtrent haar functioneren zijn gemaakt. Zij heeft er in plaats daarvan voor gekozen om een werknemer, na 21 jaar trouwe dienst, ten overstaan van het voltallige personeel van de OK af te vallen, zonder zelf maar met [werkneemster] te spreken over de situatie. [betrokkene 7] heeft vervolgens aangegeven dat het proces niet is verlopen op de wijze zoals HagaZiekenhuis wenst om te gaan met haar werknemers. In het hierna gehouden gesprek is echter niet getracht de arbeidsverhouding te herstellen, maar is direct aangegeven dat er met betrekking tot het functioneren van [werkneemster] een 0-meting gehouden zou moeten worden. Ook [betrokkene 7] ging er kennelijk vanuit dat het functioneren van [werkneemster] ernstig tekort schoot en dat een verbetertraject zou moeten worden gestart. Het had meer op de weg van [betrokkene 7] gelegen om, gezien de onzorgvuldige wijze waarop het traject is verlopen, eerst te trachten de arbeidsverhouding weer te herstellen. Indien zij dan vervolgens zelf ook van mening zou zijn geweest dat verbetering noodzakelijk was, dan zou het bespreken van een 0-meting door een onafhankelijk bureau en eventueel een verbetertraject aan de orde kunnen zijn geweest. [betrokkene 7] heeft er in plaats daarvan voor gekozen om het vertrouwen van [werkneemster] in HagaZiekenhuis, voor zover dit nog aanwezig was, verder te beschadigen. HagaZiekenhuis heeft – na aandringen van [werkneemster] – nog wel getracht de arbeidsverhouding te herstellen door middel van mediation, maar de verhouding was op dat moment, door toedoen van HagaZiekenhuis, dusdanig slecht dat deze niet meer bleek te kunnen worden hersteld. [werkneemster] kan hierin geen enkel verwijt worden gemaakt. Zowel het handelen van [betrokkene 1] , als het handelen van directievoorzitter [betrokkene 6] , als het handelen van [betrokkene 7] op voornoemde punten zijn naar het oordeel van de kantonrechter ernstig verwijtbaar en hebben ertoe geleid dat de arbeidsverhouding met [werkneemster] ernstig verstoord is geraakt. De ontbinding van de arbeidsovereenkomst is aldus ook het gevolg van ernstig verwijtbaar handelen van HagaZiekenhuis.
Kamerstukken II, 2013–2014, 33 818, nr. 3, pag. 32-34 en
Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 7, pag. 91). Als ontslag het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever, dan dient de werknemer hiervoor volgens die wetsgeschiedenis te worden gecompenseerd, ook om dergelijk handelen of nalaten van de werkgever te voorkomen. In de billijke vergoeding kan niet tot uitdrukking komen of het ontslag redelijk is mede in het licht van de gevolgen van het ontslag voor de werknemer, omdat dit al is verdisconteerd in de transitievergoeding. De hoogte van de billijke vergoeding moet daarom worden bepaald op een wijze die en op het niveau dat aansluit bij de uitzonderlijke omstandigheden van het geval, waarbij criteria als loon en lengte van het dienstverband geen rol hoeven te spelen. Er kan wel rekening worden gehouden met de financiële situatie van de werkgever. Uitgaande van het voorgaande zal de kantonrechter de billijke vergoeding vaststellen op een bedrag van € 125.000,-.