In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag geoordeeld over de aanvraag van eiser, een Iraanse nationaliteit houder, voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. Eiser had eerder een asielvergunning voor bepaalde tijd, die op 29 mei 2018 afliep. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag van eiser ingewilligd, maar met een ingangsdatum van 14 juni 2018, wat resulteerde in een verblijfsgat. Eiser heeft op 14 september 2018 beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat hij van mening was dat de ingangsdatum van de vergunning op 29 mei 2018 moest worden gesteld. Tijdens de zitting op 22 januari 2019 heeft eiser verklaard dat hij de brief van de staatssecretaris, waarin instructies voor het indienen van de aanvraag stonden, nooit heeft ontvangen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de brief wel naar het juiste adres is verzonden, maar dat eiser deze niet heeft ontvangen. Eiser heeft ook verklaard dat hij na het overlijden van zijn broer in medio 2018 emotioneel niet in staat was om zijn aanvraag tijdig in te dienen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onzorgvuldig had gehandeld door niet te communiceren over het ontbreken van het aanvraagformulier bij het IND-loket. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de ingangsdatum van de verblijfsvergunning vastgesteld op 30 mei 2018. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser.