Overwegingen
1. Eiser heeft op 12 mei 2018 een aanvraag gedaan tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Hij stelt [eiser] te zijn, geboren op
[geboortedag] 2000 te Benghazi Al Salam (Libië), behorende tot de Warfallah stam en van Libische nationaliteit. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag, samengevat weergeven, het volgende ten grondslag gelegd.
2. Toen eiser drie jaar oud was, is zijn moeder overleden aan kanker. Eiser is vervolgens bij zijn tante (van moeders kant) gaan wonen. Door haar werd hij opgevoed en verzorgd. Hij is nooit naar school geweest. Tijdens zijn jeugd is het twee keer voorgevallen dat iemand van de moskee aardig tegen hem deed met de bedoeling hem seksueel te misbruiken. De eerste keer wist eiser zich nog te verdedigen, maar de tweede keer werd hij bedreigd met een zwaard en is sprake geweest van seksueel misbruik. Toen hij ongeveer 10/11 jaar oud was, is hij weer bij zijn vader gaan wonen. De man van zijn tante had aangegeven dat ze niet langer voor hem konden zorgen. Zijn vader was toen net hertrouwd. Op 11-jarige leeftijd is hij naar een huis van iemand gegaan waar hij Arabisch heeft leren lezen en een beetje heeft leren schrijven. Toen eiser 14 jaar oud was, is hij vanwege het geweld naar Tunesië gegaan. IS viel binnen en een kogel heeft de kin van eiser doorboord. Eiser is tevens drie keer meegenomen door IS. Hij werd dan steeds een dag of iets langer vastgehouden en heeft zweepslagen gehad. De reden dat hij werd meegenomen was vanwege roken en/of sigaretten die hij bij zich had. Zijn vader is in 2014 met zijn gezin in Mesrata gaan wonen waar het Moslimbroederschap aanwezig is. Eiser heeft sindsdien geen contact meer gehad met zijn vader. Hij heeft nooit een goede band met zijn vader gehad en zijn vader heeft hem nooit liefde gegeven. Zijn vader was een analfabeet, alcoholist en een drugsgebruiker en heeft eiser herhaaldelijk mishandeld.
3. Eiser heeft anderhalf jaar in Tunesië gewoond. Hij heeft er als schoonmaker gewerkt in een Russisch café. Daarna is hij teruggekeerd naar Libië. Vervolgens is eiser vandaaruit meteen vertrokken naar Egypte. Hij wilde zijn oudere zus zien die in Cairo woont met haar gezin. Eiser heeft in Egypte gewerkt voor een vrachtwagenchauffeur. Eiser was bijrijder en maakte de vrachtwagen schoon. Hij verbleef echter illegaal in Egypte. Omdat Egypte mensen ging deporteren is eiser iets minder dan een jaar later – medio 2017 – weer teruggekeerd naar Libië.
4. Bij terugkeer in Libië merkte eiser dat de situatie niet was veranderd. Er waren overal milities en er gold het recht van de sterksten. Eiser zag geen reden om te blijven. Hij had geen onderdak, er was geen stabiliteit en zijn familie was uiteengevallen. In Libië heeft hij in de plaats Sabratha direct naar een reisagent gezocht. Zijn doel was om naar Europa te vluchten. Om die reden heeft hij bij terugkomst uit Egypte ook een nieuw paspoort aangevraagd bij burgerlijke zaken in het gebied Lkwefi. Het was niet moeilijk om met een smokkelaar in contact te komen, omdat de helft van alle Libiërs smokkelaar is. Eiser kwam uit bij een reissmokkelaar, Mottasam genaamd. Hij is een medewerker van de kustwacht, die aan het hoofd staat van een militie en tegen betaling mensen naar Europa smokkelt. Eiser liet hem indirect weten wat zijn bedoeling was. Eiser had van anderen gehoord dat je als Libiër gratis zou kunnen oversteken, maar dat bleek niet het geval. Mottasam eiste betaling voor de overtocht naar Europa. Omdat eiser geen geld had, zei hij tegen Mottasam dat iemand hem geld zou komen brengen. Dit was echter een smoes. Toen na een paar dagen bleek dat er niemand geld kwam brengen, moest eiser in ruil voor zijn oversteek eerst één, twee of drie maanden voor Mottasam werken. Eiser zag geen andere mogelijkheid dan op deze manier zijn reis “te verdienen”. Het paspoort dat eiser had aangevraagd moest hij bij aankomst inleveren bij Mottasam.
5. Eiser heeft vervolgens ongeveer 20 dagen gewerkt op een plek waar mensen die met de boot naar Italië wilden reizen gedwongen werden vastgehouden. Deze mensen mochten de magazijnen niet meer verlaten, ook niet wanneer ze niet meer naar Italië wilden afreizen. Er waren vier à vijf magazijnen die waren gevuld met Afrikanen, zowel mannen als vrouwen. Ook zaten er zwangere vrouwen in de magazijnen. De vrouwen werden geslagen. Alleen de vrouwen die hun lichaam verkochten werden gespaard. Eisers werkzaamheden bestonden uit het bewaken van een magazijn en het verkopen van eten en drinken. Zo was eiser verkoper in een winkel waar water en voedsel werden verkocht. Vanuit die winkel kon hij een magazijn in de gaten houden. Verder stond hij voor de deur van een magazijn waarin 150 tot 200 mensen vastzaten. Naast eiser werkten ook drie Marokkanen, twee Tunesiërs en een Algerijn als bewaker. Zij hadden een vuurwapen, maar eiser had alleen een stok. In de magazijnen zaten ook zwangere vrouwen opgesloten. De vrouwen werden geslagen door de bewakers. Alleen vrouwen die hun lichaam verkochten werden gespaard. Medische zorg werd niet verleend. Als bewaker moest eiser ervoor zorgen dat er om 22.00 uur een slot op het magazijn werd gedaan. Als er werd geklopt, mocht hij geen gehoor geven. Verder moest hij ervoor zorgen dat de Afrikanen geen lawaai gingen maken en om tien uur ’s avonds gingen slapen. Als er werd geschreeuwd of te veel lawaai werd gemaakt, moest eiser het magazijn binnen gaan. Eiser moest de Afrikanen dan slaan met zijn stok. Eiser sloeg ze niet maar deed alsof hij dat had gedaan. Hij zwaaide alleen met zijn stok. Zo kreeg hij geen problemen met de smokkelaar. Hij werd een enkele keer door de smokkelaar ertoe gedwongen om mensen daadwerkelijk te slaan. Mottasam stond erbij en dwong hem dan daartoe. Als de smokkelaar aanwezig was moest eiser laten zien dat hij mensen harder aanpakte. Eiser deed dit tegen zijn wil, maar hij deed dit omdat hij anders meteen zelf geslagen zou worden. Eiser was erg bang voor Mottasam. Eiser sloeg dan evenwel niet op het hoofd, gezicht of vol op het lichaam, maar een beetje ernaast. Als hij iemand heeft geraakt, dan was het hooguit een schamp. Eiser heeft altijd geprobeerd de vluchtelingen te helpen daar waar hij kon, bijvoorbeeld door gratis water en brood te verstrekken.
6. Eiser heeft dit werk 20 dagen gedaan. Hij wilde dit werk niet doen, maar het was een mogelijkheid om te kunnen vertrekken en eiser was vastberaden naar Europa te gaan. Na 20 dagen – in oktober 2017 – is eiser zonder medeweten van de smokkelaar met 150 Afrikanen in een boot gevlucht. Eiser is daarbij geholpen door de Algerijnse bewaker. Deze had medelijden met eiser toen hij zag dat eiser het werk niks vond. Eiser wilde geen deel uitmaken van het slaan en opsluiten van mensen, maar werd hiertoe gedwongen door Mottasam. Het was voor hem de enige manier om te overleven. Eenmaal bij Mottasam was er voor eiser ook geen weg meer terug.
7. Eiser kwam met de boot aan in Italië (Cantania). In Italië werden zijn vingerafdrukken genomen, maar hij verbleef niet in een kamp. Hij heeft twee weken op straat geslapen. Vervolgens is hij naar Oostenrijk gegaan. Daar zijn zijn vingerafdrukken ook afgenomen, maar hij heeft er geen asiel aangevraagd. Daarna is eiser doorgereisd naar Zwitserland waar hij een maand bij een vriend heeft gezeten. Vervolgens is eiser naar Duitsland gereisd. Hij heeft daar zes maanden doorgebracht in een kamp. Eiser is mishandeld door iemand uit Mali die wist dat eiser Libiër was. Vanwege deze vervelende gebeurtenis heeft eiser in Duitsland geen asiel aangevraagd. Hij is via Frankrijk en België naar Nederland gereisd. Op 10 mei 2018 is eiser in Nederland aangekomen. In het opvangcentrum heeft eiser ruzie gekregen met asielzoekers uit Eritrea. Eiser is door een van hen een aantal malen met een mes gestoken.
8. Eiser kan niet terug naar Libië. Hij heeft niemand in Libië om op terug te vallen. Dit maakt hem zeer kwetsbaar. Eiser kan alleen leven in het gebied van zijn eigen stam, anders heeft hij een probleem.
9. Verweerder heeft bij het bestreden besluit de aanvraag van eiser op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder j, van de Vw 2000 afgewezen als kennelijk ongegrond. Verweerder heeft daarbij de verklaringen van eiser over zijn werkzaamheden voor de mensensmokkelaar grotendeels aannemelijk en geloofwaardig geacht. Hiertoe is overwogen dat de verklaringen in vrijheid zijn afgelegd en passen in het beeld dat door openbare bronnen wordt geschetst over de situatie in Libië. Daarnaast is verweerder van mening dat eiser over zijn werkzaamheden details heeft verstrekt over de werkwijze en het optreden van mensensmokkelaars/mensenhandelaren, die de geloofwaardigheid van deze verklaringen ondersteunen.
10. Volgens verweerder moet eiser echter op grond van zijn verklaringen in de diverse gehoren in combinatie met hetgeen bekend is uit openbare en gezagdragende bronnen in verband worden gebracht met het faciliteren van mensensmokkel en illegale migratie naar Europa, met foltering en het faciliteren van gijzeling. Verweerder heeft de aan eiser tegengeworpen gedragingen aangemerkt als ernstige, niet-politieke misdrijven als bedoeld in artikel 1(F), aanhef en onder b, van het Vluchtelingenverdrag. Na toepassing van de zogenoemde ‘personal and knowing participationtest’ heeft verweerder geconcludeerd dat eiser individueel voor die gedragingen verantwoordelijk moet worden gehouden en als mededader moet worden aangemerkt.
11. Over de ‘knowing participation’ heeft verweerder opgemerkt dat eiser heeft deelgenomen aan handelingen waarvan hij wist of had moeten weten dat het misdrijven betrof zoals bedoeld in artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag. Volgens verweerder komt uit het onderzoek naar voren dat eiser magazijnen moest bewaken waar Afrikaanse mensen werden opgesloten, omdat niemand uit de containers mocht voordat zij over de boten konden worden gedistribueerd richting Europa. Ook heeft eiser verklaard geweld te hebben gebruikt om mensen stil te houden na een bepaald tijdstip. Deze gedragingen worden beschouwd als het faciliteren van mensensmokkel, foltering en het faciliteren van gijzeling. Het betreft misdrijven die dusdanig ernstig van aard zijn dat het voor eiser evident moet zijn geweest dat hij ernstige misdrijven heeft gepleegd. De verklaringen van eiser passen naadloos in het beeld dat uit openbare bronnen naar voren komt omtrent de erbarmelijke omstandigheden waarin mensen verkeren die zich afhankelijk voelen van dergelijke mensensmokkelaars. Eiser heeft hiertoe ook meermaals verklaard dat hij zich bewust was van deze omstandigheden voor de mensen. Hij draagt dit, wat daar ook van zij, ook aan als reden waarom hij zou zijn gestopt met het werken voor de mensensmokkelaar.
12. Omdat eiser ten tijde van zijn verblijf in Sabratha tussen de vijftien en achttien jaar oud was (bijna 17 jaar oud), heeft verweerder conform zijn beleid zoals neergelegd in hoofdstuk C2/7.10.2.4. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) in het kader van de ‘knowing participation’ alle feiten en omstandigheden betrokken om vast te stellen of eiser weet heeft gehad of had moeten hebben van de misdrijven.
13. Volgens verweerder komt uit de verklaringen van eiser niet naar voren dat hij een kwetsbare, hulpbehoevende en gevoelige jongen is zonder netwerk. Verweerder wijst in dat kader onder meer op de verklaringen van eiser waaruit blijkt dat hij 13/14 jaar oud was toen hij vanuit Libië zelfstandig naar Tunesië is gegaan, alwaar hij gedurende anderhalf jaar als schoonmaker heeft gewerkt in een Russisch café. Daarnaast wijst verweerder op de verklaring dat hij medio 2015 zelfstandig naar zijn zuster in Egypte is vertrokken, waar hij een jaar zou hebben verbleven en zou hebben gewerkt voor een vrachtwagenchauffeur. In 2017 is eiser zelfstandig teruggekeerd naar Libië met de intentie om naar Europa te vertrekken. Ondanks de minderjarige leeftijd van eiser toentertijd, is gebleken dat hij zich onder elke omstandigheid zelfstandig staande kon houden en in staat was zelfstandig keuzes te maken. Naar de mening van verweerder heeft eiser als jongvolwassene de keuze gemaakt gedurende ruim 20 tot 25 dagen te gaan werken al beveiliger voor een mensensmokkelaar ten einde zijn vertrek naar Europa te verdienen. In die functie heeft hij slachtoffers van mensensmokkel opgesloten moeten houden onder erbarmelijke omstandigheden, waarbij hij ook geweld heeft moeten gebruiken, aldus verweerder.
14. Naar de mening van verweerder blijkt verder niet dat eiser gedwongen werd om werkzaamheden te verrichten voor de mensensmokkelaar. Hij werd althans door niemand verplicht om deze werkzaamheden uit te voeren. Eiser deed dit geheel vrijwillig. Eiser had zich ten doel gesteld om naar Europa te willen reizen en was daarin vastbesloten, ondanks dat hij daarvoor werkzaamheden moest verrichten voor Mottasam. Van dwang dan wel een wilsverlammende gebeurtenis bij de indiensttreding is niet gebleken. Eiser heeft zich vrijwillig aangesloten bij deze mensensmokkelaar, wetende dat hij daarvoor de rechten van andere mensen moest schenden die onder erbarmelijke omstandigheden waren opgesloten. In zijn verklaringen heeft eiser er duidelijk blijk van gegeven dat hij wist dat het mishandelen, folteren en het opgesloten houden van met name Afrikaanse migranten ernstige misdrijven waren. Verweerder neemt daarom ‘knowing participation’ aan toen hij voor deze Mottasam begon te werken en stelt dat eiser de keuze had om niet voor die man te gaan werken. Zijn handelingen en activiteiten wijzen (eerder) op een vastberadenheid om Europa te bereiken. Hierbij heeft hij zijn eigen persoonlijke belang laten prevaleren boven dat van anderen die onder mensonterende omstandigheden werden behandeld en vastgehouden in Sabratha. Het had eiser vanaf dag één duidelijk moeten zijn dat hij een bijdrage leverde aan deze situatie. Van hem had verwacht kunnen worden dat hij zich van deze praktijken distantieerde. Aan de stelling dat hij, nadat hij eenmaal voor deze Mottasam had gekozen, niet meer terug kon wordt geen geloof gehecht. Eiser heeft namelijk verklaard dat hij gedurende de nacht altijd alleen was en dat de anderen waarmee hij de magazijnen bewaakte in een huis sliepen. Hij heeft eveneens verklaard dat hij werkte in de winkel maar soms ging bewaken als er niemand anders stond. In de optiek van verweerder had eiser zich eenvoudigweg aan de situatie kunnen onttrekken door te vertrekken. Gesteld noch gebleken is dat hij vanwege enige vorm van dwang gedurende 20 tot 25 dagen deze magazijnen heeft moeten bewaken en geen enkele mogelijkheid had om zich daaraan te onttrekken. Volgens verweerder heeft eiser geen medische documentatie overgelegd waaruit zou moeten blijken dat zijn handelen vanwege zijn ontwikkeling en traumatische verleden hem niet aangerekend zou mogen worden. De brief van NIDOS bevat evenmin enige medische onderbouwing dat eiser niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor zijn eigen handelen. De brief van NIDOS kan niet dienen als medische onderbouwing van de gestelde ontwikkelingsbeperkingen nu het geen onderzoeksrapport is van een medisch deskundige. De verwijzing naar het jeugdstrafrecht, de UNHCR guidelines en de Concluding Observations van het Antifoltercomité leiden niet tot een andere conclusie. Daarbij valt het vreemdelingenrecht onder het bestuursrecht en niet onder het strafrecht.
15. Volgens verweerder is ook sprake van ‘personal participation’, in die zin dat eiser zowel een misdrijf als bedoeld in artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag heeft gepleegd als een misdrijf als bedoeld in artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag heeft gefaciliteerd. Daartoe wijst verweerder in de eerste plaats op de verklaringen van eiser waaruit blijkt dat hij persoonlijk de mensen heeft geslagen die in de container werden vastgehouden. Hieruit blijkt dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan foltering. Aan de verklaring van eiser tijdens het gehoor AMV dat hij niemand echt heeft geslagen wordt niet de waarde gehecht die eiser hieraan gehecht wenst te zien. Eiser heeft immers daarnaast ook zelf verklaard dat hij niet gaat liegen en gaat zeggen dat hij nooit iemand heeft geslagen, maar dat hij hiertoe werd gedwongen. Bovendien wordt in de aanvullingen en correcties op het eerste gehoor aangegeven dat eiser wel eens heeft geslagen, maar dat dit hooguit een enkele keer is geweest. De verklaring van eiser dat hij niet heel hard heeft geslagen, maar slechts een beetje hard heeft geslagen en er niemand gewond is geraakt, doet hier niet aan af. Eiser heeft immers tegen mensen geweld gebruikt en hen mishandeld. De verklaringen van eiser dat hij onder dwang heeft gehandeld, worden door verweerder niet geloofd. Volgens verweerder heeft eiser wisselend en tegenstrijdig over deze dwang verklaard. Zo heeft eiser verklaard geen geld te krijgen voor zijn werk, maar hij deed het werk omdat hij naar Europa wilde gaan. Ook heeft eiser verklaard dat het zijn doel was om naar Europa te vluchten, dat hij het werk niet wilde doen maar het een mogelijkheid was om te kunnen vertrekken. Bovendien heeft eiser verklaard dat hij alleen maar geld wilde sparen om te kunnen reizen en weg te kunnen gaan. Daarnaast heeft eiser verklaard: “
Mijn doel was te vertrekken. Ik weet wat ik wil. Ik was vastberaden weg te gaan”. Daarbij heeft eiser verklaard: “
Ik heb met hem gewerkt zodat ik gratis kon reizen.” Volgens verweerder blijkt uit deze verklaringen niet dat eiser onder enige dwang stond van een mensensmokkelaar om dit werk te doen. Aan de enkele stelling van eiser in zijn zienswijze dat hij niet zomaar weg kon gaan omdat de mensensmokkelaar niet wilde dat de locatie van de magazijnen bekend zou worden, wordt in het licht van de overige verklaringen van eiser, geen geloof gehecht. Bovendien is eiser gevraagd waarom hij niet al op dag één is weggegaan als hij het zo verschrikkelijk vond, waarop hij expliciet heeft geantwoord: “
Waar moest ik naar toe? Ik was gedwongen. Als je iets wilt doe je alles.” Dit duidt niet op een dwang vanuit de smokkelaar, maar getuigt veeleer van een situatie waarin de motivatie van eiser om naar Europa te reizen leidend is geweest in zijn handelen en werkzaamheden voor de mensensmokkelaar. Verder is van de verklaring van eiser in de zienswijze, dat hij niet in de nacht kon vertrekken omdat er dan door de bewaking zou worden geschoten, tijdens de gehoren in het geheel geen gewag gemaakt. Die verklaring wordt dan ook niet zonder meer gevolgd. Zeker niet nu eiser bij herhaling heeft aangegeven dat hij niet weg kon, omdat hij koste wat kost wilde doorreizen naar Europa.
16. Voor zover eiser aanvoert dat hij zelf geslagen zou worden als hij had geweigerd de opdracht van de mensensmokkelaar uit te voren, acht verweerder van belang dat eiser gedurende 20 tot 25 dagen werkzaam is geweest voor de mensensmokkelaar terwijl het eiser vanaf dag één bekend was dat het aan hem gegeven bevel het begaan van een ernstig misdrijf inhield. Eiser heeft zich desondanks niet in een eerder stadium aan zijn werkzaamheden onttrokken. Voor zover eiser heeft verklaard dat hij na 20 tot 25 dagen is gestopt met zijn werkzaamheden omdat hij niet kon aanzien wat de mensen moesten doormaken in de magazijnen, wordt dit niet geloofwaardig geacht. Eiser had vanaf het begin alle mogelijkheden om zich aan deze situatie te onttrekken, hetgeen hij heeft nagelaten. Bovendien is in de periode dat eiser voor de mensensmokkelaar werkte gedurende drie weken hevig gevochten in Sabratha. De gevechten vonden plaats tussen de Anas Al-Dabbashi militie, die grote delen van het mensen- en oliesmokkelnetwerk beheerst en een alliantie van gewapende groeperingen genaamd ‘The Operation Room fighting IS’, in een poging om de illegale migratie en mensensmokkel vanuit Sabratha een halt toe te roepen. Volgens verweerder ligt veeleer voor de hand dat eiser in de chaos en met gebruikmaking van die chaos de boot naar Europa heeft genomen. Het is niet aannemelijk dat eiser niets van deze gevechten heeft vernomen. Zijn enkele stelling dat hij wel van de gevechten had gehoord maar dat de magazijnen waren afgesloten van de buitenwereld, leidt niet tot een ander standpunt. De gevechten hebben zich immers juist gericht op mensensmokkelaars.
17. Daarnaast is verweerder in het kader van de ‘personal participation ’van mening dat eiser mensensmokkel en gijzeling direct heeft gefaciliteerd. Volgens verweerder komt uit de verklaringen van eiser naar voren dat het handelen en/of nalaten van eiser in wezenlijke mate ertoe heeft bijgedragen dat een mensensmokkelaar in Sabratha mensen in containers heeft kunnen opsluiten en hen aldaar gedwongen heeft kunnen vasthouden. Eiser is werkzaam geweest als beveiliger van magazijnen waarin Afrikaanse mensen werden opgesloten. Nu deze mensen in deze magazijnen moesten verblijven in afwachting van het verdere verloop van hun reis naar Europa, heeft eiser door zijn werkzaamheden een wezenlijke bijdrage geleverd aan de smokkel van mensen en de gijzeling van mensen. Uit zijn verklaringen blijkt dat de mensen de magazijnen onder geen enkel beding mochten verlaten en derhalve ook tegen hun wil werden vastgehouden. Door het bewaken van deze magazijnen heeft eiser direct gefaciliteerd in de mensensmokkel en de gijzeling van mensen in afwachting van de mensensmokkel naar Europa door mensensmokkelaar Mottasam.
18. Door verweerder wordt geconcludeerd dat eiser, door in wezenlijke mate bij te dragen aan het mogelijk maken van de misdrijven, geacht wordt daadwerkelijk hieraan te hebben deelgenomen. Verweerder verwijst in dat kader naar rechtsoverweging 692 van de uitspraak van 7 mei 1997 van het Joegoeslavië-tribunaal in de zaak Tadic waaruit blijkt dat een verdachte strafrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden voor zijn handelen wanneer is komen vast te staan dat hij bewust deelnam aan het begaan van een misdrijf en indien zijn deelname een rechtstreekse en wezenlijke invloed had op het begaan van het misdrijf door zijn daadwerkelijke steun hieraan gedurende, voorafgaand aan of volgend op het misdrijf. Onder ‘wezenlijke invloed’ wordt verstaan dat de bijdrage een feitelijk effect heeft op het begaan van het misdrijf en dat het misdrijf hoogstwaarschijnlijk niet op dezelfde wijze zou hebben plaatsgevonden indien niemand de rol van de verdachte had vervuld (rechtsoverweging 688). Daarvan is in het geval van eiser sprake.
Artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn
19. Naar de mening van verweerder is in Libië geen sprake van de uitzonderlijke situatie, waarbij sprake is van een zodanige mate van geweld dat er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger die terugkeert naar dat land enkel door zijn aanwezigheid een reëel risico loopt het slachtoffer te worden van dat geweld. Volgens verweerder is in Libië geen sprake van ‘the most extreme cases of general violence’. Verweerder concludeert op grond van de door hem geraadpleegde bronnen, waaronder het ACCORD rapport over het jaar 2017 en het rapport van IOM ‘Libya-IDP And Returnee report (May-June 2018)’, dat uit het aantal burgerslachtoffers en intern ontheemden niet blijkt dat de algemene situatie in Libië dient te worden gekwalificeerd als een situatie als bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn. De verwijzing naar UNHCR Position on returns to Libiya van september 2018, leidt niet tot een andere conclusie. Verweerder ziet hierin geen reden om het beleid ten aanzien van Libië te wijzigen.
20. Verder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat juist hij bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade. Ten aanzien van eventuele toekomstige problemen in de familiesfeer, wordt door verweerder in aanmerking genomen dat eiser vanaf zijn veertiende levensjaar meerdere werkzaamheden heeft uitgeoefend en zich in zowel Tunesië, Egypte als Libië zelfstandig heeft kunnen handhaven. Gelet hierop kan van eiser worden verwacht dat hij als jongvolwassene voor zichzelf kan zorgen en opkomen indien nodig. Jongvolwassenen vormen bovendien geen risicogroep. Dat eiser in 2014 door een kogel is geraakt toen IS binnenviel, kan niet leiden tot de conclusie dat eiser bij terugkeer naar Libië slachtoffer zal worden van willekeurig geweld. De omstandigheid dat eiser in zijn jonge jaren is misbruikt door een imam, leidt niet tot de conclusie dat eiser om die recent niet terug zou kunnen keren naar Libië. Immers, niet gebleken of aannemelijk is dat eiser bij terugkeer iets te vrezen zou hebben.
21. Daarnaast heeft eiser niet aangeven dat hij ooit problemen heeft gehad vanwege zijn etnische afkomst, te weten het behoren tot de Warfallah stam. Voor zover eiser stelt dat hij zich niet kan handhaven in Benghazi, kan hij zich elders in Libië vestigen. Voor zover eiser stelt dat dat hij in Libië niemand heeft waarop hij kan terugvallen en hij hierdoor in een kwetsbare positie komt, wijst verweerder op de verklaringen van eiser waaruit blijkt dat hij zich als minderjarige langdurig heeft weten te handhaven. Nu eiser inmiddels de wettelijke volwassen leeftijd heeft bereikt wordt geacht dat hij zich in Libië wederom zelfstandig zal kunnen handhaven. Bovendien heeft eiser nog familie in Libië wonen waartoe hij zich zou kunnen wenden voor opvang, huisvesting of onderdak. Eiser heeft immers tot aan zijn elfde jaar ook bij zijn tante gewoond, aldus verweerder.
Besluit- en vertrekmoratorium Libië
22. Na het bestreden besluit heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid bij besluit van 26 juli 2019 een zogenoemd besluit- en vertrekmoratorium ingesteld voor asielzoekers afkomstig uit Libië (Stcrt. 26 juli 2019, nr. 40679). Bij brief van 14 augustus 2019 heeft verweerder toegelicht dat tot instellen van het besluit- en vertrekmoratorium is besloten mede naar aanleiding van het op 12 april 2019 verschenen ambtsbericht over de situatie in Libië, dat samenviel met een toename van geweld rondom de hoofdstad Tripoli, en de onduidelijkheid hoe de veiligheidssituatie aldaar zich verder zal ontwikkelen. Dublinclaimanten en zaken waar de nationale veiligheid dan het vermoeden van artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag speelt, zijn uitgezonderd van het besluit- en vertrekmoratorium. Voorts heeft verweerder de rechtbank bericht dat nu verweerder artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag aan eiser tegenwerpt, het besluit- en vertrekmoratorium niet op eiser van toepassing is. Om die reden handhaaft verweerder het bestreden besluit.
Terugkeerbesluit, onthouden vertrektermijn en inreisverbod voor de duur van tien jaar
23. Op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 rust op verweerder de verplichting om een inreisverbod op te leggen. Volgens verweerder is niet gebleken van humanitaire of anderen redenen om af te zien van het uitvaardigen van een inreisverbod. Gelet op artikel 66a, vierde lid, van de Vw 2000, gelezen in verbinding met artikel 6.5a, vijfde lid, aanhef en onder c, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), wordt het inreisverbod opgelegd voor de duur van tien jaar, gerekend vanaf de datum waarop eiser Nederland daadwerkelijk heeft verlaten. Dat eiser in het verleden mogelijk twee keer slachtoffer is geweest van seksueel misbruik is geen valide argument om van het inreisverbod af te zien. Dat eiser ten tijd van zijn aanvraag minderjarig was, maakt evenmin dat hen geen inreisverbod kan worden opgelegd. Hij heeft inmiddels de meerderjarige leeftijd bereikt. Verder is geen concrete informatie naar voren gebracht op basis waarvan op grond van artikel 4:84 van de Awb afgeweken zou moeten worden van het opleggen van een inreisverbod.
24. Verweerder stelt zich op het standpunt dat in het geval van eiser het Europees openbare orde criterium van toepassing is en concludeert onder verwijzing naar en toepassing van het in het arrest van het Hof van Justitie EU (Hof) inzake Z.Zh, en I.O. van 11 juni 2015,
C-554/13 (ECLI:EU:C:2015:3770) en het arrest K. en H.F. van 2 mei 2018, C-331/16 en
C-366/16 (ECLI:EU:C:2018:296), gegeven beoordelingskader, dat eiser een actuele en voldoende ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving.
Het standpunt van eiser
Niet schuldig gemaakt aan deelnemen of faciliteren mensensmokkel, foltering en/of gijzeling
25. Volgens eiser heeft verweerder de feiten niet juist gekwalificeerd. Eiser was vooral verkoper in een klein winkeltje en heeft slechts af en toe de deur van de magazijnen dichtgedaan en de magazijnen bewaakt. Eiser droeg daarbij ook geen vuurwapen zoals de andere bewakers, maar droeg alleen een stok. Bij het bewaken gebruikte eiser geen geweld. Als de smokkelaar erbij was acteerde hij dat hij sloeg. Hieruit kan niet worden geconcludeerd dat hij zich als persoon schuldig heeft gemaakt aan (het faciliteren van) mensensmokkel. Het is niet zo dat hij illegale binnenkomst heeft bewerkstelligd. Bovendien was zijn rol zeer marginaal. Hij kan niet worden gezien als een belangrijke schakel, nu de andere bewakers, die er voldoende waren, het werk deden en hij niet.
26. Eiser meent dat hij zich ook niet schuldig heeft gemaakt aan foltering. Hij heeft geen hevige pijn of leed toegebracht. Hij probeerde zelfs de situatie van de migranten te verbeteren. Hij heeft niet geslagen en werd door anderen daarin ontzien. Uitsluitend wanneer Mottasam erbij was kon hij niet anders en acteerde hij dat hij sloeg. Hij heeft nooit doorgeslagen en als hij al iemand geraakt heeft, is dit een schamp geweest.
27. Daarnaast kan evenmin wordt gesteld dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan gijzeling of het faciliteren daarvan. In dit kader was zijn rol eveneens marginaal. Hij was nauwelijks van belang. Hij moest slechts af en toe de containers bewaken en stond ook nooit alleen. Bovendien werd hij ertoe gedwongen. Er kan dan ook niet worden geconcludeerd dat zijn handelen en/of nalaten in wezenlijke mate ertoe heeft bijgedragen dat mensensmokkelaars in Sabratha mensen in containers hebben kunnen opsluiten en hen aldaar gedwongen hebben kunnen vasthouden. Anders dan in de Tadic-zaak is hier geen sprake van het bewust deelnemen aan het begaan van een misdrijf en kan evenmin worden gesproken van een wezenlijke invloed op het begaan hiervan.
‘Personal and knowing participation’
28. Eiser stelt zich verder op het standpunt dat gezien zijn marginale rol niet kan worden geconcludeerd dat hij de misdrijven zelf heeft gepleegd. Er is ook geen sprake van dat zonder zijn handelen of nalaten de misdrijven niet zouden zijn gepleegd of dat het aanzienlijk moeilijker zou zijn geweest om die te plegen. Zijn rol was marginaal en zonder hem zouden de misdrijven evenzeer zijn gepleegd. Door de wijze waarop hij zich heeft opgesteld, is zelfs minder leed aangedaan.
29. Verder volgt uit de brief van 27 december 2018 van C. Bras van Stichting Nidos (Nidos), welke stichting op het terrein van orthopedagogische aspecten als een deskundige dient te worden gezien, dat er voor hem geen andere keuze was. Terug naar Benghazi kon hij niet aan en was geen optie. Eiser voert voorts aan dat in de brief van Nidos is onderbouwd hoe het brein van een minderjarige werkt en dat daaruit volgt dat het brein van een minderjarige nog niet volledig is ontwikkeld. Verweerder neemt echter het standpunt in dat hij goed wist wat hij deed en dat wat hij heeft gedaan hem is aan te rekenen. Niet wordt aangegeven waarop dit is gebaseerd. Het feit dat hij als jongen altijd heeft moeten overleven, maakt juist dat het hem minder kan worden aangerekend. Zijn ontwikkeling is daardoor beperkt geweest. Er had dan ook een deskundigenonderzoek moeten worden gedaan alvorens dergelijke zware conclusies, met zware gevolgen, te trekken. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat alle feiten en omstandigheden zijn betrokken. Opvallend is bovendien dat er in het jeugdstrafrecht veel aandacht is voor de ontwikkeling van het brein en om die reden is er speciaal strafrecht ontwikkelt dat (zoveel mogelijk) recht doet aan de ontwikkeling van minderjarigen. Ten onrechte wordt er in het vreemdelingenrecht niet of nauwelijks rekening mee gehouden. De regelgeving schiet tekort.
30. Ook de UNHCR schrijft hierover in de guidelines rondom de toepassing van artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag. Uit die guidelines volgt dat minderjarigen in principe van de toepassing van 1(F) Vluchtelingenverdrag dienen te worden uitgesloten, tenzij is vastgesteld dat ze verantwoordelijk zijn voor wat er is gebeurd. In de nadere toelichting op de guidelines worden de belangen van het kind als eerste overweging benadrukt. Hiervan heeft verweerder geen blijk gegeven. Verder wijst eiser naar de Concluding observations van het Antifoltertcomité waarin ook wordt ingegaan op de toepassing van artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag (“
only after a full assessment of the individual circumstances of the case”).
31. Eiser meent voorts dat verweerder niet kundig is in hoeverre hij als zelfstandig kan worden beschouwd en in hoeverre hij de gevolgen van zijn acties heeft kunnen overzien. Eiser doet een beroep op artikel 10, derde lid, van de Procedurerichtlijn en stelt zich op het standpunt dat verweerder advies had moeten vragen aan een deskundige alvorens artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag tegen te werpen. Verwezen zij ook naar een rapport van de ACVZ “Expertise getoetst”, waarin is gesteld dat wanneer een bestuursorgaan door een gebrek aan kennis of deskundigheid niet zelfstandig tot een voorbereiding van een besluit in staat is, dat het dan gehouden is om expertise in te winnen. Eiser meent primair dat het aan verweerder is om een deskundige, de heer Kouratovsky van het onderzoeksbureau ExpatPsy, in te schakelen, maar verzoekt subsidiair aan de rechtbank om dat te doen. Hij doet in dit verband tevens een beroep op een tweetal uitspraken van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), te weten Korosec van 8 oktober 2015 (ECLI:CE:2015:1008JUD007721212) en RC tegen Zweden van 9 maart 2010 (ECLI:CE:ECHR:2010:0309JUD004182707). Volgens eiser is er ook in zijn zaak geen sprake van ‘equality of arms’ en heeft hij informatie overgelegd van Nidos, die reden had moeten zijn voor verweerder om nader onderzoek te doen. Eiser wijst verder op een ander rapport van Nidos, dat is opgesteld in een andere zaak, dat laat zien wat stress met minderjarigen doet.
32. Eiser voert verder aan dat verweerder niet alleen onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn minderjarigheid, maar ook niet of nauwelijks rekening heeft gehouden met het feit dat hij een moeilijke jeugd heeft gehad waarin hij weinig opvoeding heeft genoten, al jong zijn moeder is verloren en een zeer dramatische relatie heeft gehad met zijn vader. Dit is echter wel bepalend voor hem geweest en is relevant voor de vraag in hoeverre hem verweten kan worden wat er is gebeurd. Verweerder baseert op basis van een enkel gesprek dat hij heel volwassen is. Dit is niet zo. Hij heeft zich staande weten te houden omdat hij moest, hij had geen keus. De analyse die verweerder maakt, is niet onderbouwd en nergens op gebaseerd. De ‘analyse’ van verweerder is niet gemaakt door een deskundige of na enig onderzoek. Dit is dan ook in strijd met de vereiste zorgvuldigheid. In de brief van C. Bras van Nidos van 27 december 2018 is de mate waarin hij is ontwikkeld wel onderbouwd.
33. Voor zover zou moeten worden aangenomen dat eiser zich wel schuldig heeft gemaakt aan (het faciliteren) van een misdrijf was dat onder dwang. Het is eiser niet duidelijk waarom verweerder meent dat hij wisselende en tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over de dwang die hij ondervond. Hij is juist heel consequent hierin, namelijk dat hij zou worden geslagen als hij niet zou luisteren. Hierbij speelt ook zijn achtergrond een rol. Hij is drie keer door IS gegijzeld en is gewond geraakt in Libië. Daarnaast wijst eiser naar een rapport van het International Centre for Migration Policy Development (ICMPD) over de kwetsbaarheid voor mensenhandel en andere vormen van misbruik van mensen die reizen langs de migratieroutes naar Europa. In juli 2019 publiceerde de organisatie een aanvullend artikel op dit rapport. Hierin staat onder andere dat migranten op die routes gedwongen worden om criminele activiteiten, met name migrantensmokkel, uit te voeren. Namens eiser wordt aangegeven dat hij als gevolg van wat hij in zijn jeugd heeft meegemaakt is getraumatiseerd. Hij kan tot op de dag van vandaag niet over zijn verleden praten. Zoals blijkt uit voornoemde brief van Nidos voelde hij zich bedreigd en was hij bang. Het geeft een beeld van de wereld waarin hij zich staande moest zien te houden. Er is geen rekening gehouden met zijn angst en de dwang waaraan hij werd blootgesteld. Eiser heeft ook aanvullend aangeven dat hij enorm bang was voor Motassam en dat iedereen bang was voor deze man. Eiser had ook geen ander keus dan te verblijven bij de smokkelaar, omdat hij geen (goede) band met zijn vader had en dus niet kon terugkeren naar de stam waar hij toe behoort en die hem bescherming zou kunnen bieden.
34. Eiser meent dat hij helder is in zijn verklaringen. Het is juist dat hij gedurende 20-25 dagen in Sabratha is geweest, maar de manier waarop hij daar terecht is gekomen, is door verweerder ten onrechte niet meegenomen. Eiser wijst op de volgende passages in het rapport van aanvullend gehoor (pagina 9):
“Nee, maar wat gebeurde er toen hij zei dat hij betaling eiste?
Ik ging naar hem toe. Hij zei dat ik moest betalen. Ik heb toen gezegd dat ik geen geld had en dat iemand mij geld zou komen brengen. Dit was een smoes. Hij wilde mij helpen en vertelde toen een Algerijn dat hij me mee moest nemen. Maar er kwam niemand geld brengen, en toen moest ik voor hem werken.”
“Wist je dat hij zo bekend was toen je aan het zoeken was?
Nee, ik heb hem ontmoet. Toen pas wist ik hoe hij was.”
35. Eiser brengt naar voren dat hij de eerste dagen nog wel vol kon houden dat er iemand geld zou komen brengen. Daarna niet meer en moest hij werken. Dat was na twee tot drie dagen. Ter zitting heeft eiser in dit kader toegelicht dat hij tijdens deze eerste dagen in een apart magazijn moest verblijven waar Arabieren gedwongen moesten verblijven die ook de oversteek naar Europa wilden maken. Toen bleek dat er niemand kwam om geld te brengen is hem gezegd om voor Motassam te werken. Het is niet zo dat hij direct bij aanvang wist hoe de mensensmokkelaar in elkaar stak. Hij wist dat pas nadat hij daar enkele dagen was. Op het moment dat dit duidelijk was, zat hij daar en had hij geen keuze meer. Hij moest daar helpen. Hij kon niet anders. Het is niet zo, zoals door verweerder wordt gesuggereerd, dat hij welbewust is meegegaan om te werken voor Motassam.
36. Naar de mening van eiser is door verweerder evenmin rekening gehouden met de wijze waarop hij heeft gehandeld tijdens zijn verblijf in Sabratha. Eiser ervoer dwang om te blijven werken voor de mensensmokkelaar. De smokkelaar en zijn handlangers waar hij voor moest werken droegen wapens waardoor hij zich bang voelde. Zij hadden op die manier macht over hem. Daarbij blijkt uit de brief van Nidos dat hij als minderjarige nog makkelijk is te beïnvloeden, gehoorzaam is en nog geen volledig besef heeft van wat goed en kwaad is. Hierdoor is hij een gemakkelijker slachtoffer, dat veel minder weerstand zal en kan bieden aan de dwang van een mensensmokkelaar. Daarnaast moet in het totaalplaatje ook worden gekeken naar zijn verklaring dat hij, waar hij kon, mensen probeerde te helpen door hen gratis water en brood te geven. Tekenend is dat hij met dezelfde mensen op de boot naar Italië heeft gezeten en dat geen van hen hem iets heeft aangedaan.
37. Eiser kan verweerder dan ook niet volgen in diens stelling dat hij zich in een eerder stadium had kunnen onttrekken aan de gebeurtenissen. Hij had geen andere optie. Bovendien wilde de mensensmokkelaar niet dat de plaats van het magazijn bekend zou worden. Hij kon dan ook niet zomaar weg, ook niet ‘s nachts. Op het moment dat er iemand wegliep werd er direct door de bewaking op deze persoon geschoten. Dat zou in zijn geval ook zijn gebeurd.
38. De stelling van verweerder dat aannemelijk is dat hij heeft weten te vluchten tijdens de gevechten, is niet nader onderbouwd, behalve dan dat er in het gebied op dat moment gevechten waren. Hij heeft wel gehoord dat er op dat moment gevechten in Sabratha waren, maar hij heeft niets gezien op de plaats waar hij verbleef. Er was bij de magazijnen geen onrust en daar verliep alles rustig.
Artikel 3 van het EVRM en artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn
39. Ten onrechte wordt door verweerder niet aangenomen dat er in Libië sprake is van een uitzonderlijke situatie waarbij sprake is van een zodanige mate van geweld dat er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger die terugkeert naar dat land enkel door zijn aanwezigheid een reëel risico loopt het slachtoffer te worden van dat geweld. Opvallend is dat in omringende landen wel wordt aangenomen dat er sprake is van die situatie in Libië en in Nederland niet. De situatie is ernstig verslechterd en de UNHCR heeft opgeroepen geen personen terug te sturen naar Libië. Het aantal burgerslachtoffers en ontheemden neemt toe, de gevechten zijn wijsverspreid en burgers zijn veelvuldig het slachtoffer. Hoewel hij niet meer minderjarig is, is hij wel een jongvolwassene. Daarom is tevens van belang dat de UNHCR schrijft dat “
Children are reportedly disproportionally affected by the conflict and violence in Libya […]”. Daarnaast onderscheidt het Hof in het arrest Elgafaji van 17 februari 2009 (ECLI:EU:C:2009:94) een situatie waarin er wellicht niet voor eenieder sprake is van een 15c-situatie, maar waar in een individueel geval daarvan wel sprake is. Volgens eiser is sprake van individuele, persoonlijke omstandigheden. Hij heeft geen netwerk in Libië en is zeer beschadigd door wat hij heeft meegemaakt. Er zijn geen autoriteiten die bescherming bieden. Hij kan niet naar een ander gedeelte van Libië. Hij behoort tot de Warfallah, welke stam erg kwetsbaar is. Dit volgt ook uit WBV 2015/8 van 24 juni 2015. Deze stam was loyaal aan het bewind van Gaddafi. In die WBV staat ook dat er geen bescherming mogelijk is voor asielzoekers die behoren tot de Warfallah en er geen vlucht- of vestigingsalternatief is. De stelling van verweerder dat hij bij zijn tante terecht zou kunnen, is niet onderbouwd. Het is boven niet mogelijk, omdat zijn oom hier niet mee instemt. Eiser wijst op zijn verklaring dat zijn tante op een bepaalde leeftijd de zorg weer overdroeg op zijn vader.
Terugkeerbesluit, onthouden vertrektermijn en inreisverbod voor de duur van 10 jaar
40. Naar de mening van eiser is het disproportioneel om hem een inreisverbod op te leggen. Hij is zeer kwetsbaar, dit laat ook de situatie in Libië zien waar hij twee keer slachtoffer is geworden van misbruik. Daarbij was hij op het moment van de asielaanvraag minderjarig en mag aan een minderjarige geen inreisverbod worden opgelegd.
41. Eiser voert verder aan dat er geen sprake is van een actuele dreiging. Er is geen sprake van een strafbaar feit in het recente verleden. Ten onrechte is geen rekening gehouden met de individuele factoren, terwijl dit wel dient te gebeuren op grond van de uitspraak van het Hof van 13 september 2018 inzake Ahmed, C-369/17 (ECLI:EU:C:2018:713 en JV 2018/191 met noot. mr. A.E.M. Aagten). Los daarvan is de toelichting op het ‘fundamenteel belang van de samenleving’ onjuist. Aangezien hij met dezelfde vluchtelingen per boot naar Italië is gegaan, is het gevaar dat er problemen ontstaan als hij iemand tegenkomt in Nederland niet reëel. Veder kan er geen sprake zijn van het opleggen van een inreisverbod omdat ten onrechte artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen. Mocht niettemin sprake zijn van een situatie als genoemd in die verdragsbepaling, dan bestaat aanleiding om toepassing te geven aan artikel 4:84 van de Awb.
Beoordeling rechtbank
De kwalificatie en de ‘Knowing en personal participation-test’
42. Partijen zijn allereerst verdeeld over de vraag of verweerder zich bij het bestreden besluit terecht op het standpunt heeft gesteld dat het handelen van eiser kwalificeert als (het faciliteren van) mensensmokkel, foltering en gijzeling. In dit verband overweegt de rechtbank als volgt.
43. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) is het aan verweerder om aan te tonen dat er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat een vreemdeling een van de zeer ernstige misdrijven, bedoeld in artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag, heeft gepleegd. Wegens enerzijds de ernst van de misdrijven waarop artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag betrekking heeft en anderzijds het verstrekkende karakter van de vaststelling dat die bepaling op een vreemdeling van toepassing is, worden aan de bewijsvoering en de motivering van verweerder strenge eisen gesteld (onder meer de uitspraak van 1 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2377). 44. Met eiser is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan het faciliteren van mensensmokkel. Daartoe overweegt de rechtbank dat op grond van artikel 197a van het Wetboek van Strafrecht iemand zich schuldig maakt aan mensensmokkel wanneer hij een ander behulpzaam is bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis door Nederland, een andere lidstaat van de EU, IJsland, Noorwegen (…), of hem daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaft, terwijl hij weet of ernstige redenen heeft te vermoeden dat die toegang of doorreis wederrechtelijk is. Tussen partijen is niet in geschil dat Motassam zich schuldig maakt aan mensensmokkel in vorenbedoelde zin. Om echter te kunnen concluderen dat eiser deze mensensmokkel heeft gefaciliteerd en daarmee ten aanzien van eiser ‘personal participation’ met betrekking tot deze mensensmokkel te kunnen aannemen, moet eiser met zijn handelen hieraan ook een wezenlijke bijdrage hebben geleverd. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan onvoldoende gebleken. Eiser heeft immers verklaard dat zijn werkzaamheden voor Motassam bestonden uit het bewaken van magazijnen waarin Afrikanen zaten opgesloten die wilden doorreizen naar Europa en uit het verkopen van eten en drinken aan deze Afrikanen. Wanneer eiser de magazijnen moest bewaken moest eiser zorgen dat het rustig bleef. Eiser heeft daarnaast de deuren van deze magazijnen weleens afgesloten met een slot en heeft ook weleens Afrikanen met een stok geslagen. Daargelaten de vraag of eiser bij het slaan met de stok daadwerkelijk iemand heeft geraakt en of er daarbij sprake was van dwang, kunnen deze handelingen naar het oordeel van de rechtbank niet worden gekwalificeerd als het faciliteren van Motassam bij het behulpzaam zijn van anderen bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis door – voor zover hier van belang – een lidstaat van de EU. Naar het oordeel van de rechtbank staan de handelingen die eiser heeft verricht in opdracht van Motassam in een te ver verwijderd verband van de mensensmokkel die na eisers handelingen heeft plaatsgevonden. Deze beroepsgrond slaagt.
45. De rechtbank volgt eiser eveneens in zijn betoog dat verweerder ten onrechte stelt dat eiser in verband kan worden gebracht met foltering. Daartoe is van belang dat op grond van artikel 1 van het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (Antifolterverdrag) onder foltering wordt verstaan iedere handeling waardoor opzettelijk hevige pijn of hevig leed, lichamelijk dan wel geestelijk, wordt toegebracht aan een persoon met zulke oogmerken als om van hem of van een derde inlichtingen of een bekentenis te verkrijgen, hem te bestraffen voor een handeling die hij of een derde heeft begaan of waarvan hij of een derde wordt verdacht deze te hebben begaan, of hem of een derde te intimideren of ergens toe te dwingen dan wel om enigerlei reden gebaseerd op discriminatie van welke aard ook, wanneer zulke pijn of zulk leed wordt toegebracht door of op aanstichten van dan wel met de instemming of gedogen van een overheidspersoon of andere persoon die in een officiële hoedanigheid handelt.
46. Daargelaten de vraag of eiser bij het slaan daadwerkelijk hevige pijn of leed heeft toegebracht, dient sprake te zijn van pijn of leed dat toegebracht wordt op aanstichten van dan wel met instemming van een overheidspersoon of andere persoon die in een officiële hoedanigheid handelt. Uit de verklaringen van eiser kan de rechtbank niet opmaken dat hiervan sprake is. Voor zover verweerder heeft bedoeld te betogen dat Motassam naast zijn werk als mensensmokkelaar werkzaam is bij de kustwacht, kan dit betoog evenmin slagen. Uit eisers verklaringen blijkt immers niet dat Motassam in zijn hoedanigheid als medewerker van de kustwacht zijn opdrachten heeft gegeven. Nu niet is gebleken dat er pijn of leed is toegebracht door of op aanstichten van dan wel met de instemming of gedogen van een overheidspersoon of andere persoon die in een officiële hoedanigheid handelt, is reeds om die reden niet voldaan aan de definitie van foltering. Verweerder heeft eiser in het bestreden besluit dan ook ten onrechte in verband gebracht met foltering. Ook deze beroepsgrond slaagt.
47. De rechtbank is evenwel van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser met zijn handelen gijzeling heeft gefaciliteerd. De rechtbank realiseert zich dat de mensen overdag wellicht de magazijnen konden verlaten en dat de bewaking en opsluiting mede ten doel had om te voorkomen dat andere mensensmokkelaren tot ontvoeringen overgingen, maar acht desondanks van doorslaggevend belang dat eiser heeft verklaard dat de Afrikanen de magazijnen op bepaalde tijden niet mochten verlaten, ook niet als zij niet langer naar Europa wilden. Eiser heeft verklaard dat hij als bewaker een slot op de magazijnen deed en de magazijnen moest bewaken. Door de ruimtes waarin de mensen die naar Europa wilden fysiek af te sluiten met een slot en daarmee te voorkomen dat mensen, voor zover zij dat wilden, tegen hun wil vast te houden heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank een wezenlijke bijdrage geleverd aan de gijzeling van de Afrikanen in de magazijnen. Immers, wanneer niemand de rol van eiser zou hebben vervuld, zou de gijzeling niet op dezelfde wijze hebben plaatsgevonden en hadden mensen zelf kunnen bepalen of ze binnen of buiten de magazijnen wilden wachten tot de weersomstandigheden goed genoeg waren om de oversteek naar Europa per boot te maken. Dit betekent dat verweerder terecht heeft aangenomen dat er ten aanzien van eiser, voor wat betreft de gijzeling, sprake is van ‘personal participation’ op de momenten dat eiser het slot op de deur heeft gedaan en daarmee op die momenten heeft gezorgd dat mensen niet de keuze hadden om de magazijnen te verlaten.
48. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verweerder terecht heeft aangenomen dat er voor wat betreft het faciliteren van gijzeling tevens sprake is van ‘knowing participation’.
49. Uit verweerders beleid zoals verwoord in paragraaf C2/7.10.4.2 van de Vc 2000 blijkt dat verweerder in ieder geval aanneemt dat sprake is van ‘knowing participation’ als de vreemdeling heeft deelgenomen aan handelingen, waarvan hij wist of had moeten weten dat het misdrijven betrof zoals bedoeld in artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag. Verweerder heeft aan het bestreden besluit onder meer ten grondslag gelegd dat eiser de magazijnen ‘s avonds zelf heeft afgesloten en dat hij zich bewust was van de slechte omstandigheden van de mensen die in de magazijnen verbleven. Dat eiser zich hiervan bewust was blijkt volgens verweerder ook uit het feit dat eiser dit als reden noemt waarom hij dit werk niet wilde doen. Verweerder concludeert hieruit dat eiser zich bewust moet zijn geweest van het misdadig karakter van zijn handelen, zodat sprake is van ‘knowing participation’. Met betrekking tot eisers minderjarigheid overweegt verweerder in zijn besluitvorming dat eiser op het moment dat hij werkte voor Motassam moet worden beschouwd als een jongvolwassene die vastberaden was om naar Europa te reizen. Uit het feit dat hij zelfstandig naar Tunesië en Egypte is gereisd, in beide landen werk heeft gevonden en in zijn levensonderhoud heeft weten ten voorzien, en vervolgens ook zelfstandig in 2017 naar Libië is teruggekeerd, blijkt dat eiser zich ondanks zijn minderjarige leeftijd onder elke omstandigheid zelfstandig staande kon houden en ook zelfstandig keuzes kon maken. Verder blijkt naar de mening van verweerder uit zijn handelen niet dat eiser een kwetsbare, hulpbehoevende jongen is.
50. Met eiser is de rechtbank van oordeel dat uit het bestreden besluit onvoldoende blijkt op welke wijze verweerder zowel de minderjarigheid van eiser als hetgeen hij op jonge leeftijd heeft meegemaakt bij zijn beoordeling heeft betrokken. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt immers niet in te zien waarop verweerder zijn conclusie heeft gestoeld dat eiser zich ondanks zijn minderjarige leeftijd zelfstandig staande kon houden en ook in staat was zelfstandig keuzes maken. Het enkele feit dat eiser zelfstandig naar Tunesië en Egypte is gereisd en daar werk heeft weten te vinden betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat eiser daarmee ook in staat was zich onder elke omstandigheid zelfstandig staande te houden en in staat moet worden geacht zelfstandig keuzes te maken. En zelfs als daarvan wel uitgegaan zou moeten worden, betekent dat naar het oordeel van de rechtbank nog niet dat eiser ook voor zijn gemaakte keuzes -in die situatie en gelet op alle confrontaties en ervaringen met geweld die eiser op jonge leeftijd heeft gehad- verantwoordelijk kan worden gehouden. Het bestreden besluit ontbeert op deze punten een deugdelijke motivering. De rechtbank betrekt hierbij dat eiser heeft verklaard dat de redenen van zijn verblijf in derde land zijn gelegen in de inval van IS, het geweldsniveau in Libië en de aard van zijn verhouding met zijn vader en zijn keuzes als 14-jarige dus geen verband houden met ongedwongen reizen voor ontspanning, school of werk. Overigens maakt de wet en het daarop gestoelde beleid enkel onderscheid tussen meerder- en minderjarige vreemdelingen. Er is geen categorie “zelfstandige jongvolwassen minderjarigen” waarvoor een minder strikte motiveringsplicht zou gelden. Eiser was minderjarig ten tijde van de handelingen die in deze zaak door verweerder zijn beoordeeld en minderjarig ten tijde van zijn asielaanvraag in Nederland, dus de procedurele regels en waarborgen die zien op minderjarigen zijn integraal en onverkort van toepassing. Verweerder moet deze minderjarigheid –kenbaar- betrekken bij zijn besluit en de zogenaamde 1F-tegenwerping en heeft dit onvoldoende gedaan.
51. De rechtbank wijst in dit verband tevens op de door eiser overgelegde brief van 27 december 2018 van C. Bras van Nidos, waarin naast op de minderjarigheid van eiser tevens op de opeenstapeling van traumatische ervaringen van eiser is gewezen. Het overlijden van zijn moeder, de fysieke mishandelingen door zijn vader, de mishandeling en verwonding door IS en het seksuele geweld en misbruik hebben bij eiser gezorgd voor een constant gevoel van onveiligheid, angst en hulpeloosheid. Verder hebben de aanhoudende onveiligheid vanuit gezagsfiguren en de daarmee gepaard gaande stress en angst ervoor gezorgd dat eiser in een overlevingsstand functioneerde en nog steeds functioneert, aldus Bras. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in zijn besluitvorming ook onvoldoende inzichtelijk gemaakt op welke wijze deze individuele omstandigheden zijn betrokken bij de conclusie dat eiser in staat is zelfstandig keuzes te maken voor welke keuzes hij ook verantwoordelijk gehouden kan worden. De rechtbank volgt verweerder daarbij evenmin in het ter zitting ingenomen standpunt dat aan deze brief niet het gewicht kan worden toegekend dat eiser daaraan wenst toe te kennen – niet omdat C. Bras niet deskundig zou zijn –maar omdat in deze brief geen eenduidige conclusies zouden worden getrokken met betrekking tot situatie van eiser en zijn ontwikkeling. Naast de conclusie zoals hiervoor is weergegeven, licht C. Bras van Nidos immers tevens toe dat bij een minderjarige die in de overlevingsstand functioneert, de processen van het jonger brein met betrekking tot zelfreflectie en het nemen van de juiste beslissingen worden uitgeschakeld. Ook merkt zij op dat eiser gedurende zijn leven op meerdere momenten negatieve ervaringen heeft opgedaan met volwassenen die een vorm van gezag of autoriteit over hem hadden en hier misbruik van hebben gemaakt, hetgeen verregaande gevolgen heeft voor de persoonlijke ontwikkeling van een jongere. Naar het oordeel van de rechtbank bevat de brief van 27 december 2018 van C. Bras van Nidos in zoverre wel eenduidige conclusies ten aanzien van eisers pedagogische ontwikkeling. Verweerders betoog ter zitting mist derhalve feitelijke grondslag.
Vrijwaren van verantwoordelijkheid vanwege dwang?
52. Ofschoon de rechtbank van oordeel is dat bij eiser wel sprake is van ‘personal participation’ als het gaat om het faciliteren van gijzeling, kan eiser op grond van verweerders beleid in paragraaf C2/7.10.2.5 van de Vc 2000 worden gevrijwaard van verantwoordelijkheid indien hij aanvoert dat hij gedwongen is tot het plegen van misdrijven. Een vreemdeling wordt niet gevrijwaard van verantwoordelijkheid indien sprake is van in ieder geval één van de volgende situaties:
- er wordt geen geloof gehecht aan de door de vreemdeling gestelde dwang;
- er bestond voor de vreemdeling de mogelijkheid om zich te onttrekken aan het misdrijf;
53. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat voor eiser de mogelijkheid bestond zich eenvoudigweg te onttrekken aan zijn werkzaamheden voor Motassam door ’s nachts weg te lopen. Ook hierin kan de rechtbank verweerder, zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, niet volgen. Eiser heeft in dit verband immers toegelicht dat hij niet zomaar kon vertrekken omdat de bewakers, die – anders dan eiser – over een vuurwapen beschikten, op iedereen schoten die probeerde te vluchten. Bovendien lagen de magazijnen op een afgelegen locatie zodat eiser ook nadat hij van het terrein zou hebben weten te vluchten, geen middelen tot zijn beschikking had de bewoonde wereld te bereiken. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom deze verklaring van eiser niet zou kunnen worden gevolgd. De rechtbank merkt in dit kader tevens op dat het feit dat eiser heeft verklaard dat hij vastberaden was naar Europa te reizen, niet uitsluit dat er voor eiser, eenmaal werkzaam voor Motassam, geen weg meer terug was. Eiser heeft in dit verband tijdens zijn aanvullend gehoor 1F op 26 september 2018 immers ook verklaard dat de wil van Motassams wet was en dat als je niet naar hem luisterde of zijn opdrachten niet uitvoerde je in de hondenkamer werd gezet of werd geslagen en dat hij al was geslagen door Motassam. Niet is gebleken dat verweerder laatstgenoemde verklaring van eiser ongeloofwaardig heeft bevonden. Ook hierin heeft verweerder niet betrokken dat eiser zich als minderjarige, die is opgegroeid met voortdurend geweld in de thuissituatie en in zijn land, wederom in een situatie van geweld bevond. Eiser bevond zich als minderjarige tussen meerderjarigen met geweren, die in zijn aanwezigheid geweld uitoefenden op derden die waren gegijzeld. Het standpunt van verweerder dat eiser eenvoudigweg weg had kunnen lopen is daarom zonder de situatie waarin eiser zich bevond hierbij te betrekken onvoldoende gemotiveerd. Daarnaast heeft eiser in beroep, onder verwijzing naar de voornoemde brief van C. Bras van Nidos, betoogd dat zijn minderjarigheid en verstoorde pedagogische ontwikkeling hem extra kwetsbaar maakten voor dwang. Naar het oordeel van de rechtbank ontbeert het bestreden besluit ook in zoverre een voldoende draagkrachtige motivering.
54. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder gezien de verklaringen van eiser en de inhoud van de brief van 27 december 2018 van C. Bras van Nidos, niet zonder nader onderzoek door een ontwikkelingspsycholoog en/of orthopedagoog naar de specifieke situatie van eiser zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat er bij eiser voor wat betreft het faciliteren van de gijzeling sprake is van ‘knowing participation’ en dat eiser – indien niettemin zou moeten worden aangenomen dat er wel sprake is van ‘knowing and personal participation’ - niet kan worden gevrijwaard van verantwoordelijkheid vanwege dwang. Daarbij betrekt de rechtbank dat het op de weg van verweerder ligt om aan te tonen dat er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat een vreemdeling een van de zeer ernstige misdrijven, bedoeld in artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag, heeft gepleegd. In dat licht heeft verweerder zich ter zitting ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser zijn stellingen dat er geen sprake is van ‘knowing participation’ en dat eiser gevrijwaard zou moeten worden van verantwoordelijkheid vanwege dwang, onvoldoende zou hebben onderbouwd. Nu voornoemde onderzoek door verweerder ontbreekt heeft verweerder bij het bestreden besluit niet aan eiser artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag kunnen tegenwerpen. Aan hetgeen eiser heeft aangevoerd met betrekking tot de algemene veiligheidssituatie in Libië en het risico dat hij bij terugkeer loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM, komt de rechtbank niet toe. Immers, doordat de rechtbank van oordeel is dat de tegenwerping van artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag de toetsing in rechte niet kan doorstaan, valt eiser naar haar oordeel alsnog onder de werking van het besluit- en vertrekmoratorium dat voor asielzoekers uit Libië is ingesteld.
55. Nu ook het jegens eiser uitgevaardigde inreisverbod voor de duur van 10 jaar is gestoeld op de tegenwerping van artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag en deze tegenwerping geen stand houdt, dient ook dit inreisverbod te worden vernietigd.
56. Gelet op wat hiervoor is overwogen, zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen omdat het besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en onvoldoende deugdelijk is gemotiveerd. Verweerder dient opnieuw op de asielaanvraag van eiser te beslissen met inachtneming van deze uitspraak en het (thans) geldende besluit- en vertrekmoratorium.
57. Omdat het beroep gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Die kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,00 en een wegingsfactor 1).