ECLI:NL:RBDHA:2019:13688

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 december 2019
Publicatiedatum
19 december 2019
Zaaknummer
C/09/584114 / JE RK 19-2909
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van jeugdbescherming

Op 3 december 2019 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de voorlopige ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren op [geboortedag] 2018. Het verzoek tot ondertoezichtstelling was ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden, naar aanleiding van zorgen over de opvoedsituatie van de minderjarige bij zijn moeder. De kinderrechter had eerder op 26 november 2019 een spoedvoorziening tot voorlopige ondertoezichtstelling afgewezen, maar na verdere beoordeling op 3 december 2019 concludeerde de kinderrechter dat er een ernstig vermoeden bestond dat de grond voor ondertoezichtstelling, zoals bedoeld in artikel 1:255, eerste lid, BW, vervuld was.

De moeder van de minderjarige is belast met het ouderlijk gezag en woont met de minderjarige in een moeder-kindhuis voor moeders met LVB-problematiek. De kinderrechter oordeelde dat er zorgen zijn over de opvoedsituatie, waarbij de moeder niet altijd de belangen van de minderjarige vooropstelt en regelmatig niet voldoet aan begeleidings- en veiligheidsafspraken. De kinderrechter besloot de minderjarige voorlopig onder toezicht te stellen van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering van 3 december 2019 tot 3 maart 2020, met de mogelijkheid voor de Raad om onderzoek te doen naar de noodzaak van een definitieve ondertoezichtstelling.

De kinderrechter hield de behandeling van het verzoek tot ondertoezichtstelling aan tot een nader te bepalen zitting vlak voor het einde van de voorlopige ondertoezichtstelling, om de situatie opnieuw te beoordelen op basis van de informatie uit het onderzoek. De beschikking werd mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 3 december 2019, met de schriftelijke uitwerking vastgesteld op 19 december 2019. Tegen deze beslissing staat geen andere voorziening open dan cassatie in het belang der wet.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd & Bopz
Zaaksgegevens: C/09/584114 / JE RK 19-2909
Datum uitspraak: 3 december 2019

Beschikking van de kinderrechter

Voorlopige ondertoezichtstelling

in de zaak naar aanleiding van het op 26 november 2019 ingekomen verzoekschrift van:
de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden(hierna te noemen: de Raad),
betreffende:
- [minderjarige], geboren op [geboortedag] 2018 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de vrouw] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,

William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

Het procesverloop

Bij beschikking d.d. 26 november 2019 heeft de kinderrechter in deze rechtbank beslist tot afwijzing van de spoedvoorziening tot voorlopige ondertoezichtstelling.
De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder nu ook:
- voornoemde beschikking d.d. 26 november 2019 waarvan de inhoud als hier overgenomen dient te worden beschouwd.
Op 3 december 2019 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
- dhr. [vertegenwoordiger van de raad 1] , namens de Raad;
- mevr. [vertegenwoordigers van de gi] , namens de gecertificeerde instelling;
- de moeder.

Feiten

– De moeder is belast met het ouderlijk gezag.
– [minderjarige] verblijft feitelijk met de moeder bij [verblijfplaats] .

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt, na mondelinge wijziging op de zitting, primair tot een ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van een jaar en subsidiair tot voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige] . De Raad heeft bepleit dat er al langere tijd zorgen zijn, reeds is gebleken dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige] en dat de zorg die nodig is voor het wegnemen daarvan niet of onvoldoende wordt geaccepteerd. De moeder wil eigenlijk niet meewerken met de beoogde plaatsing van haar en [minderjarige] bij [moeder-kindhuis] en zal het alleen doen als het moet.
De gecertificeerde instelling heeft zich achter het verzoek geschaard.
De moeder heeft verweer gevoerd. De moeder heeft zich op het standpunt gesteld dat zij inmiddels meewerkt aan de doorplaatsing naar een moeder-kindhuis met 24 uur per dag toezicht en begeleiding en er daarom geen ondertoezichtstelling noodzakelijk is.

Beoordeling

Op grond van de informatie, zoals gebleken uit het verzoekschrift en de daarbij gevoegde bijlagen en uit de verklaringen van de gehoorde personen, komt de kinderrechter tot het oordeel dat er op dit moment (nog) onvoldoende informatie beschikbaar is om te concluderen dat een ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar geboden is. Wel is gebleken dat er sprake is van een ernstig vermoeden dat de grond, bedoeld in artikel 1:255, eerste lid, BW is vervuld en het dringend en onverwijld noodzakelijk is dat [minderjarige] , hangend een nader in te stellen onderzoek naar de vraag of de ondertoezichtstelling geboden is, voorlopig onder toezicht wordt gesteld.
Er bestaan zorgen om de opvoedsituatie van [minderjarige] bij zijn moeder. Zij wonen op dit moment in een moeder-kindhuis voor moeders met LVB-problematiek. Duidelijk is dat de moeder en [minderjarige] veel van elkaar houden. De moeder stelt de belangen van [minderjarige] echter niet altijd voorop. De moeder houdt regelmatig niet aan de begeleidings- en veiligheidsafspraken. De moeder erkent dat. Ook heeft zij eind november 2019, pas na aandringen en een conflict met [verblijfplaats] en Veilig Thuis, medische hulp ingeschakeld voor [minderjarige] voor zijn luchtwegproblemen. Geconcludeerd kan worden dat er intensievere begeleiding nodig is, wat het huidige moeder-kindhuis niet kan bieden. De moeder stemt echter niet vrijwillig in met een plaatsing in een ander moeder-kind huis, waar 24-uurs toezicht en begeleiding is.
De kinderrechter is daarom van oordeel dat de inzet van een jeugdbeschermer in elk geval de komende drie maanden in het kader van de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om in samenwerking met de moeder de doorplaatsing in goede banen te leiden en een plan op te stellen, zodat [minderjarige] op een veilige en verantwoorde manier bij de moeder kan blijven wonen. Daarin kan mogelijk ook het netwerk van de moeder een rol spelen.
Ondertussen kan de Raad onderzoek doen naar de vraag of na deze periode de verzochte ondertoezichtstelling geboden is. De kinderrechter zal het verzoek tot ondertoezichtstelling aanhouden tot een zitting vlak voor het einde van de voorlopige ondertoezichtstelling, om de situatie op dat moment met de informatie uit het onderzoek opnieuw te beoordelen.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
stelt [minderjarige] van 3 december 2019 tot 3 maart 2020 voorlopig onder toezicht van William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering;
houdt de behandeling van het verzoek tot ondertoezichtstelling aan tot een nader te bepalen zitting gelegen vlak voor
3 maart 2020;
gelast de griffier tegen die zitting op te roepen:
- de Raad voor de Kinderbescherming;
- William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering;
- de moeder;
verzoekt de Raad uiterlijk
een week voor die nader te bepalen zittingeen schriftelijke rapportage aan de rechtbank en de belanghebbenden te overleggen met daarin de laatste stand van zaken, waarin tevens gemotiveerd wordt aangegeven of het aangehouden verzoek al dan niet wordt gehandhaafd.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 3 december 2019 door mr. P.M.E. Bernini, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. R. Westerhof als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 19 december 2019.
Ingevolge artikel 807 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering staat tegen deze beslissing geen andere voorziening open dan cassatie in het belang der wet.