ECLI:NL:RBDHA:2019:13632

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 december 2019
Publicatiedatum
18 december 2019
Zaaknummer
AWB 19/3952
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van uitstel van vertrek op grond van medische redenen in het vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 december 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor uitstel van vertrek door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. B.J. Manspeaker, had verzocht om uitstel van vertrek op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000, omdat hij stelde dat er een reëel risico bestond op schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) om medische redenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat de noodzakelijke medische behandeling in Algerije niet toegankelijk is. De rechtbank oordeelde dat de enkele stellingen van eiser over de hoge kosten van medische zorg en zijn kwetsbare situatie niet voldoende waren om een reëel risico op schending van het EVRM aan te nemen. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/3952

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 december 2019 in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [nummer]
gemachtigde: mr. B.J. Manspeaker,
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, daaronder mede begrepen diens rechtsvoorganger(s), verweerder,
gemachtigde: mr. J.P. Guerin.

Procesverloop

Bij besluit van 15 april 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om hem uitstel van vertrek te verlenen op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen.
Bij besluit van 16 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 december 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. A. de Raad, die heeft waargenomen voor zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De beroepsgrond dat sprake is van een reëel risico op schending van 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) om medische redenen, omdat de noodzakelijke medische behandeling niet toegankelijk is voor eiser in Algerije, faalt.
1.1.
Op grond van paragraaf A3/7.1.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) krijgt de vreemdeling uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw 2000, als sprake is van een reëel risico op schending van artikel 3 EVRM om medische redenen. Er is uitsluitend sprake van een reëel risico op schending van artikel 3 EVRM:
• als uit het advies van het BMA blijkt dat het achterwege blijven van de medische behandeling naar alle waarschijnlijkheid zal leiden tot een medische noodsituatie; en
• als de noodzakelijke medische behandeling in het land van herkomst of bestendig verblijf niet beschikbaar is; of
• als in geval de noodzakelijke medische behandeling wel beschikbaar is, gebleken is dat deze aantoonbaar niet toegankelijk is.
Op grond van paragraaf A3/7.1.5 van de Vc 2000 rust de bewijslast dat de vreemdeling geen toegang zal hebben tot de vereiste medische zorg op de vreemdeling. De omstandigheid dat een vreemdeling enkel aangeeft dat de kosten voor een medische behandeling hoog zijn of dat de plek, waar de medische behandeling kan plaatsvinden, ver weg is van de woonplaats van de vreemdeling, vormt volgens deze paragraaf onvoldoende reden om een reëel risico op schending van artikel 3 EVRM aan te nemen. De IND kent volgens diezelfde paragraaf geen betekenis toe aan niet onderbouwde stellingen over enig beletsel dat in de weg staat aan het verkrijgen van toegang tot de benodigde zorg.
1.2.
Verweerder heeft zich in het primaire besluit en het bestreden besluit gemotiveerd op het standpunt gesteld dat aan voormelde bewijslast niet is voldaan en dat eiser dus niet aannemelijk maakt dat de noodzakelijke medische behandeling niet toegankelijk is voor hem. Eiser heeft in zijn gronden van beroep (vrijwel woordelijk) herhaald wat hij reeds in zijn gronden van bezwaar had aangevoerd. Een dergelijke herhaling in de gronden van beroep zonder nader te motiveren waarom het bestreden besluit, waarin op alle gronden die in de gronden van bezwaar zijn aangevoerd gemotiveerd is ingegaan, niet in stand kan blijven, is onvoldoende om tot gegrondverklaring van het beroep te komen. Een dergelijke herhaling is evenmin voldoende om voormeld standpunt van verweerder voldoende gemotiveerd betwist te achten. Tot op heden heeft eiser geen documenten overgelegd om zijn standpunt dat de noodzakelijke medische behandeling niet toegankelijk is voor hem, nader te onderbouwen. Eiser had bijvoorbeeld kunnen aantonen dat hij zich niet meer kan aansluiten bij het zorgfonds of dat hij de kosten van de medische behandeling, eventueel met behulp van zijn familieleden in Algerije niet kan betalen. De omstandigheid dat 80 procent van de Algerijnse bevolking in Algerije niet verzekerd/aangesloten is bij de gezondheidszorg, maakt ook nog niet dat die 80 procent geen toegang heeft tot medische zorg. De enkele stellingen van eiser dat hij lange tijd uit Algerije weg is, kwetsbaar is, geen werkzaamheden kan verrichten en geen sociaal netwerk heeft, zijn onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Ook is niet onderbouwd dat eiser niet aan identiteitsdocumenten kan komen om eventueel grotere kans te maken bij een zorgverzekering in Algerije.
2. Het beroep is ongegrond.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, in aanwezigheid van mr. C.L. Rademakers-Heins, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 17 december 2019.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.