Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Eritrese nationaliteit te bezitten. Ten behoeve van hem is een aanvraag ingediend om verlening van een mvv in het kader van nareis door mevrouw [naam 2] (referente), die zijn echtgenote stelt te zijn.
2. Bij het primaire besluit is deze aanvraag afgewezen. Eiser heeft op 5 maart 2018 bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Daarna heeft hij verweerder in gebreke gesteld vanwege het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar. Vervolgens heeft eiseres dit beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit ingesteld.
3. In het verweerschrift van 12 november 2018 stelt verweerder zich op het standpunt dat de beslistermijn inderdaad is overschreden, zodat het beroep terecht is ingesteld. Volgens verweerder worden met ingang van 23 oktober 2018 dwangsommen verbeurd als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb. Verweerder deelt mee zo snel mogelijk alsnog op het bezwaar te willen beslissen, waarbij de hoogte van de verbeurde dwangsom zal worden vastgesteld, maar nog niet te kunnen meedelen op welke termijn dit zal gebeuren.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt het niet tijdig nemen van een besluit voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijkgesteld.
5. Op grond van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover van belang, kan het beroepschrift worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken na de dag waarop het bestuursorgaan schriftelijk is meegedeeld dat het in gebreke is.
6. In het voorliggende geval is de termijn voor het nemen van een beslissing op het bezwaar op grond van artikel 76, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) negentien weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is verstreken. Het primaire besluit dateert van 6 februari 2018 en de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt op grond van artikel 69, eerste lid, van de Vw vier weken. Deze termijn is niet opgeschort door het bieden van een herstelverzuimmogelijkheid en verweerder heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de beslistermijn te verdagen, zoals bedoeld in artikel 7:10, tweede en derde lid, van de Awb.
7. Uit het voorgaande volgt dat verweerder uiterlijk op 18 juli 2018 een besluit had moeten nemen op het bezwaar van eiser.
8. Op 8 oktober 2018 had verweerder nog geen beslissing op het bezwaar bekendgemaakt en heeft eiser verweerder in gebreke gesteld. De rechtbank stelt vast dat op dat moment inderdaad sprake was van overschrijding van de beslistermijn. Het beroepschrift is ontvangen op 23 oktober 2018, zodat aan de vereisten van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is voldaan. Het beroep is kennelijk gegrond.
9. Uit artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb vloeit vervolgens voort dat moet worden bepaald dat binnen twee weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden alsnog een besluit zal worden bekendgemaakt. Er zijn door verweerder geen aanknopingspunten naar voren gebracht die ertoe nopen om met gebruikmaking van het derde lid een andere termijn te bepalen. Wel zal de rechtbank conform het tweede lid bepalen dat verweerder een nadere dwangsom verbeurt voor elke dag dat hij in gebreke blijft de uitspraak na te leven.
10. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 256,- bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift ter waarde van € 512,- en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). Daarbij verwijst de rechtbank naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, bijvoorbeeld de uitspraak van 31 mei 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1434). Daarnaast moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht vergoeden.