ECLI:NL:RBDHA:2019:1358

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 januari 2019
Publicatiedatum
18 februari 2019
Zaaknummer
AWB 18 / 7924
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Versnelde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen over aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 januari 2019 uitspraak gedaan in een beroep tegen het niet tijdig beslissen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. Eiser, die Eritrese nationaliteit heeft, had op 6 februari 2018 een aanvraag ingediend die door verweerder was afgewezen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en later beroep ingesteld omdat er niet tijdig op het bezwaar was beslist. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn was overschreden en dat het beroep terecht was ingesteld. De rechtbank oordeelde dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld moet worden met een besluit, en dat verweerder binnen twee weken na de uitspraak alsnog een beslissing moet nemen. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het betalen van een dwangsom voor elke dag dat hij in gebreke blijft en tot vergoeding van de proceskosten van eiser. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/7924

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 januari 2019 in de zaak tussen

[naam] , eiser
(gemachtigde: mr. J.M.M. Verstrepen),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 6 februari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis afgewezen.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaar.
Verweerder heeft op verzoek van de rechtbank een verweerschrift ingediend.
De rechtbank doet met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Eritrese nationaliteit te bezitten. Ten behoeve van hem is een aanvraag ingediend om verlening van een mvv in het kader van nareis door mevrouw [naam 2] (referente), die zijn echtgenote stelt te zijn.
2. Bij het primaire besluit is deze aanvraag afgewezen. Eiser heeft op 5 maart 2018 bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Daarna heeft hij verweerder in gebreke gesteld vanwege het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar. Vervolgens heeft eiseres dit beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit ingesteld.
3. In het verweerschrift van 12 november 2018 stelt verweerder zich op het standpunt dat de beslistermijn inderdaad is overschreden, zodat het beroep terecht is ingesteld. Volgens verweerder worden met ingang van 23 oktober 2018 dwangsommen verbeurd als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb. Verweerder deelt mee zo snel mogelijk alsnog op het bezwaar te willen beslissen, waarbij de hoogte van de verbeurde dwangsom zal worden vastgesteld, maar nog niet te kunnen meedelen op welke termijn dit zal gebeuren.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt het niet tijdig nemen van een besluit voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijkgesteld.
5. Op grond van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover van belang, kan het beroepschrift worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken na de dag waarop het bestuursorgaan schriftelijk is meegedeeld dat het in gebreke is.
6. In het voorliggende geval is de termijn voor het nemen van een beslissing op het bezwaar op grond van artikel 76, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) negentien weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is verstreken. Het primaire besluit dateert van 6 februari 2018 en de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt op grond van artikel 69, eerste lid, van de Vw vier weken. Deze termijn is niet opgeschort door het bieden van een herstelverzuimmogelijkheid en verweerder heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de beslistermijn te verdagen, zoals bedoeld in artikel 7:10, tweede en derde lid, van de Awb.
7. Uit het voorgaande volgt dat verweerder uiterlijk op 18 juli 2018 een besluit had moeten nemen op het bezwaar van eiser.
8. Op 8 oktober 2018 had verweerder nog geen beslissing op het bezwaar bekendgemaakt en heeft eiser verweerder in gebreke gesteld. De rechtbank stelt vast dat op dat moment inderdaad sprake was van overschrijding van de beslistermijn. Het beroepschrift is ontvangen op 23 oktober 2018, zodat aan de vereisten van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is voldaan. Het beroep is kennelijk gegrond.
9. Uit artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb vloeit vervolgens voort dat moet worden bepaald dat binnen twee weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden alsnog een besluit zal worden bekendgemaakt. Er zijn door verweerder geen aanknopingspunten naar voren gebracht die ertoe nopen om met gebruikmaking van het derde lid een andere termijn te bepalen. Wel zal de rechtbank conform het tweede lid bepalen dat verweerder een nadere dwangsom verbeurt voor elke dag dat hij in gebreke blijft de uitspraak na te leven.
10. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 256,- bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift ter waarde van € 512,- en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). Daarbij verwijst de rechtbank naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, bijvoorbeeld de uitspraak van 31 mei 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1434). Daarnaast moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • bepaalt dat verweerder binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op het bezwaar van eiser bekendmaakt;
  • bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- (honderd euro) aan eiser verbeurt voor elke dag dat de hiervoor gestelde beslistermijn wordt overschreden met een maximum van € 15.000,- (vijftienduizend euro);
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 256,- (tweehonderdzesenvijftig euro);
  • draagt verweerder op het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 170,- (honderdenzeventig euro) te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 januari 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.