ECLI:NL:RBDHA:2019:13545
Rechtbank Den Haag
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Ontbinding van de arbeidsovereenkomst op g-grond zonder transitievergoeding
In deze zaak heeft de werkgever, vertegenwoordigd door mr. G. Bloem, de kantonrechter verzocht om de arbeidsovereenkomst met de werknemer, vertegenwoordigd door mr. J.P.W. van Bohemen, te ontbinden. Het verzoekschrift is op 7 oktober 2019 ingediend, waarna op 21 november 2019 een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden. De werkgever heeft als reden voor de ontbinding een verstoorde arbeidsverhouding opgegeven, waarbij herplaatsing van de werknemer niet meer mogelijk zou zijn. De werknemer heeft in zijn verweerschrift erkend dat de arbeidsverhouding verstoord is en dat er geen mogelijkheden meer zijn voor herplaatsing. Beide partijen zijn het erover eens dat de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 maart 2020 zal worden ontbonden.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat er sprake is van een redelijke grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst, zoals bedoeld in artikel 7:671b lid 1 sub a juncto artikel 7:669 lid 3 sub g van het Burgerlijk Wetboek. De rechter heeft bepaald dat de werkgever het achterstallige loon van € 2.340,73 bruto per maand vanaf 1 augustus 2019 tot het einde van de arbeidsovereenkomst moet doorbetalen. Tevens is vastgesteld dat het opgebouwde vakantiegeld aan de werknemer moet worden uitbetaald bij het einde van de arbeidsovereenkomst. De proceskosten worden door beide partijen zelf gedragen.
De beschikking is gegeven door kantonrechter mr. J.C. Gerritse en is uitgesproken ter openbare zitting op 29 november 2019.