ECLI:NL:RBDHA:2019:13540

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 december 2019
Publicatiedatum
17 december 2019
Zaaknummer
C/09/567204 / HA ZA 19-107
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Goederenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over erfgrens en verjaring van grond met betrekking tot een bamboemat en mandeligheid van een serre

In deze bodemzaak, uitgesproken op 18 december 2019 door de Rechtbank Den Haag, is een burengeschil aan de orde tussen twee partijen over de eigendom van een betwiste strook grond en de mandeligheid van een serre. De eisende partijen, [eisende partij sub 1 c.s.], zijn sinds 2017 eigenaar van een perceel en hebben een geschil met de gedaagde partijen, [gedaagde sub 2 c.s.], die sinds 1994 eigenaar zijn van een aangrenzend perceel. Het geschil betreft de precieze loop van de erfgrens, die door een kadastrale grensreconstructie is vastgesteld. De eisende partijen hebben een nieuwe houten schutting geplaatst op de kadastrale erfgrens, terwijl de gedaagde partijen stellen dat zij via verjaring eigenaar zijn geworden van de betwiste strook grond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde partijen inderdaad eigenaar zijn geworden van de betwiste strook grond door verkrijgende verjaring, aangezien zij deze grond al meer dan twintig jaar in bezit hebben. De rechtbank heeft de vorderingen van de eisende partijen afgewezen en de vorderingen van de gedaagde partijen toegewezen, inclusief de verklaring dat de zijmuur van de serre mandelig is. Tevens is de eis van de eisende partijen om de bamboematten te verwijderen afgewezen wegens onvoldoende belang. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de gedaagde partijen geen erfdienstbaarheid van doorgang hebben verworven, omdat het gebruik van de sloot met toestemming van de vorige eigenaren plaatsvond. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/567204 / HA ZA 19-107
Vonnis van 18 december 2019
in de zaak van

1.[eisende partij sub 1] te [plaats] ,

eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
2.
[eisende partij sub 2]te [plaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. F.M.L. Dekkers te Leiden,
tegen

1.[gedaagde sub 1] te [plaats] ,

gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
2.
[gedaagde sub 2]te [plaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie.
advocaat mr. W.J Vroegindeweij.
Partijen zullen hierna [eisende partij sub 1 c.s.] en [gedaagde sub 2 c.s.] (beiden in meervoud) genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 18 januari 2019 met de producties 1 tot en met 15;
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie met de producties A.1 tot en met B.10;
  • het tussenvonnis van 17 april 2019 waarbij een plaatsopneming en comparitie is bevolen;
  • de conclusie van antwoord in reconventie tevens akte vermeerdering van eis met de producties 16 tot en met 27;
  • de akte aan de zijde van [eisende partij sub 1 c.s.] met de producties 28 tot en met 30;
  • de akte aan de zijde van [gedaagde sub 2 c.s.] met de producties A2, A4, B3 en B11;
  • het proces-verbaal van de descente van 23 mei 2019 en de comparitie van 4 juni 2019.
1.2.
Het proces-verbaal is, met hun instemming, buiten aanwezigheid van partijen opgemaakt. Partijen hebben de gelegenheid gekregen om opmerkingen van feitelijke aard te maken. [eisende partij sub 1 c.s.] hebben bij brief van 23 juli 2019 en [gedaagde sub 2 c.s.] bij brief van 25 juli 2019 gereageerd. Het proces-verbaal zal met inachtneming van deze opmerkingen worden gelezen, tenzij hierna in het vonnis anders is aangegeven.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisende partij sub 1 c.s.] zijn sinds 2017 eigenaar van het perceel en de woning gelegen aan de [adres 1] in [plaats] , kadastraal aangeduid als [I] (hierna: [adres 1] ).
2.2.
[gedaagde sub 2 c.s.] zijn sinds 1994 eigenaar van het perceel en de woning gelegen aan de [adres 2] in [plaats] , kadastraal aangeduid als [II] (hierna: [adres 2] ).
2.3.
De tuinen en woningen van partijen grenzen aan elkaar.
2.4.
Tussen partijen is een geschil ontstaan over de precieze loop van de erfgrens. Partijen hebben op 19 september 2018 het Kadaster een kadastrale grensreconstructie laten uitvoeren. Uit de kadastrale reconstructie volgt dat de erfgrens ter hoogte van de achtertuin niet samenvalt met de erfafscheiding die in 2017 aanwezig was – bestaande uit een betonnen schutting, een houten schutting en een haag – maar circa 10 tot 15 centimeter gelegen is op het erf van [gedaagde sub 2 c.s.] De strook grond tussen de in 2017 aanwezige erfafscheiding en de kadastrale erfgrens wordt hierna aangeduid als de betwiste strook grond.
2.5.
Op 8 oktober 2018 hebben [eisende partij sub 1 c.s.] de betonnen schutting die de achtertuinen van partijen scheidde verwijderd en nieuwe houten schutting geplaatst op de kadastrale erfgrens.
2.6.
[gedaagde sub 2 c.s.] hebben in kort geding onder meer gevorderd dat de nieuw geplaatste schutting moet worden verwijderd en dat de erfafscheiding wordt (terug)geplaatst op of achter de oorspronkelijke erfgrens. De voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag heeft bij vonnis van 21 december 2018 dit onderdeel van de vordering van [gedaagde sub 2 c.s.] toegewezen. [eisende partij sub 1 c.s.] hebben uitvoering gegeven aan dit vonnis door de houten schutting in een rechte lijn in het verlengde van de zijmuur van de serre van [gedaagde sub 2 c.s.] te laten lopen.
2.7.
Aan de achterzijde van beide erven, maar wel op eigen grond, loopt een sloot door de achtertuinen van beide partijen die in verbinding staat met het openbaar vaarwater. [gedaagde sub 2 c.s.] moeten gebruik maken van het deel van de sloot dat gelegen is op het erf van [eisende partij sub 1 c.s.] om toegang te krijgen tot het openbaar vaarwater.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eisende partij sub 1 c.s.] vorderen na vermeerdering van eis: (i) te verklaren voor recht dat de kadastraal gereconstrueerde erfgrens volgens productie 7 van de dagvaarding de juridisch in acht te nemen erfgrens tussen de erven van [eisende partij sub 1 c.s.] en [gedaagde sub 2 c.s.] is; (ii) te verklaren voor recht dat de zijmuur van de serre mandelig is; (iii) [gedaagde sub 2 c.s.] te verbieden inbreuk te plegen op het eigendomsrecht van [eisende partij sub 1 c.s.] – in het bijzonder bestaande uit het feitelijk gebruiken van en (een deel van) het erf en/of de sloot en/of de huidige door [eisende partij sub 1 c.s.] opgerichte erfafscheiding van [eisende partij sub 1 c.s.] – op straffe van verbeurte van een hoofdelijke dwangsom van € 5.000 per overtreding te vermeerderen met € 1.000 voor elke dag dat de overtreding voortduurt; (iv) [gedaagde sub 2 c.s.] te gebieden de bamboe matten en overige zaken die zijn bevestigd aan de schutting van [eisende partij sub 1 c.s.] , althans daar tegen aan hangen, te (doen) verwijderen en verwijderd houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000 voor elke dag dat [gedaagde sub 2 c.s.] na betekening van het in dezen te wijzen vonnis verzuimen om aan het gebod te voldoen; (v) te verklaren voor recht dat [gedaagde sub 2 c.s.] jegens [eisende partij sub 1 c.s.] aansprakelijk zijn voor alle schade ten gevolge van de inbreuk van [gedaagde sub 2 c.s.] van het eigendomsrecht van [eisende partij sub 1 c.s.] , op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet; en (iv) [gedaagde sub 2 c.s.] te veroordelen in de kosten.
3.2.
[eisende partij sub 1 c.s.] hebben aan hun vordering ten grondslag gelegd dat uit de kadastrale meting is gebleken dat de (teruggeplaatste) erfafscheiding tussen partijen op het erf van [eisende partij sub 1 c.s.] staat. [gedaagde sub 2 c.s.] is nooit via verkrijgende verjaring eigenaar geworden van de betwiste strook grond. De zijmuur van de serre is gelegen op de erfgrens en is daarmee mandelig. Verder heeft te gelden dat nooit via verjaring een erfdienstbaarheid van waterweg/doorgang met betrekking tot het deel van de sloot dat gelegen is op het erf van [eisende partij sub 1 c.s.] is ontstaan.
3.3.
[gedaagde sub 2 c.s.] voeren verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[gedaagde sub 2 c.s.] vorderen: (i) te verklaren voor recht dat de erfgrens zoals deze bestond toen [eisende partij sub 1 c.s.] eigenaar werden van de [adres 1] de juridisch in acht te nemen erfgrens tussen de erven van [gedaagde sub 2 c.s.] en [eisende partij sub 1 c.s.] is althans (subsidiair) te verklaren voor recht dat [gedaagde sub 2 c.s.] eigenaars zijn van de grond achter de erfgrens zoals deze er was, toen [eisende partij sub 1 c.s.] eigenaar werden van het de [adres 1] ; (ii)
primairom binnen 7 dagen na betekening van het vonnis de door [eisende partij sub 1 c.s.] nieuw geplaatste erfafscheiding te (laten) verwijderen en een erfafscheiding achter de oorspronkelijke erfgrens waar voorheen de betonnen en houten schutting stonden, terug te plaatsen dan wel
subsidiaireen erfafscheiding op de oorspronkelijke erfgrens te plaatsen en de strook grond achter de bij de koop van [eisende partij sub 1 c.s.] bestaande erfgrens aan de zijde van [gedaagde sub 2 c.s.] niet te gebruiken dan wel
(meer subsidiair) medewerking aan een erfafscheiding en erfgrens tussen de woningen van partijen op de plaats waarop de erfafscheiding ten tijde van de koop door [eisende partij sub 1 c.s.] stond op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000 voor iedere dag of gedeelte daarvan, dat [eisende partij sub 1 c.s.] in gebreke blijven aan het ten dezen gegeven bevel te voldoen; (iii) te verklaren voor recht dat een erfdienstbaarheid (van waterweg/doorgang) voor [gedaagde sub 2 c.s.] ten laste van [eisende partij sub 1 c.s.] is ontstaan om per boot via het water op het erf [adres 1] het erf [adres 2] te bereiken, althans
subsidiairte verklaren voor recht dat een erfdienstbaarheid is ontstaan; (iv) om
primairbinnen 7 dagen na betekening van dit vonnis mee te werken aan een vrije doorvaart van boten van en naar de tuin van [gedaagde sub 2 c.s.] dan wel (
subsidiair) de door [eisende partij sub 1 c.s.] aangebrachte belemmeringen van vrije doorvaart naar de tuin van [gedaagde sub 2 c.s.] te verwijderen dan wel (
meer subsidiair) mee te werken aan een situatie waardoor boten de tuin van [gedaagde sub 2 c.s.] kunnen bereiken op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000 voor iedere dag of gedeelte daarvan, dan [eisende partij sub 1 c.s.] in gebreke blijven aan het ten deze gegeven bevel te voldoen; (v) te verklaren voor recht dat de buitenmuur van de serre eigendom van [gedaagde sub 2 c.s.] is; (vi) [eisende partij sub 1 c.s.] te verbieden om zonder toestemming van [gedaagde sub 2 c.s.] werkzaamheden te verrichten op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000 voor iedere dag of gedeelte daarvan, dat [eisende partij sub 1 c.s.] in gebreke blijft aan het ten dezen gegeven bevel te voldoen; (vii) [eisende partij sub 1 c.s.] te verbieden om zonder toestemming van [gedaagde sub 2 c.s.] de woning, tuin en mandelige delen (
subsidiairde woning en tuin) van [gedaagde sub 2 c.s.] te betreden; (viii) [eisende partij sub 1 c.s.] te veroordelen om binnen 7 dagen na het vonnis aan [gedaagde sub 2 c.s.] tegen kwijting te betalen een bedrag van 6.100,38 dan wel (
subsidiair) € 5.100,38 dan wel (
meer subsidiair) een bedrag van € 5.090 dan wel (
meest subsidiair) een nader door de rechtbank te bepalen bedrag; (ix) om (
primair) [eisende partij sub 1 c.s.] te veroordelen om na betekening van dit vonnis mee te werken aan het verrichten van werkzaamheden aan de woning van [gedaagde sub 2 c.s.] (op verzoek van [gedaagde sub 2 c.s.] ; ladderrecht) dan wel (
subsidiair) toe te laten dat werkzaamheden aan de woning van [gedaagde sub 2 c.s.] (op verzoek van [gedaagde sub 2 c.s.] ) worden verricht op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000 voor iedere dag of gedeelte daarvan, dat [eisende partij sub 1 c.s.] in gebreke blijft aan het ten dezen gegeven bevel te voldoen; en (x) met veroordeling van [eisende partij sub 1 c.s.] in de kosten.
3.6.
Aan hun vordering hebben [gedaagde sub 2 c.s.] ten grondslag gelegd dat zij via verkrijgende verjaring eigenaar geworden zijn van de betwiste strook grond nu deze al meer dan twintig jaar deel uitmaakt van hun tuin. Ook is via verjaring een erfdienstbaarheid van doorgang/waterweg ontstaan met betrekking tot de sloot. De zijmuur is hun eigendom. [eisende partij sub 1 c.s.] dienen de hoor hen veroorzaakte schade aan de tuin te vergoeden en toegang tot hun erf te geven voor het uitvoeren van (herstel)werkzaamheden aan de zijmuur.
3.7.
[eisende partij sub 1 c.s.] voeren verweer.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en reconventie
Inleiding
4.1.
Tussen partijen is een geschil ontstaan over: (i) de eigendom van de betwiste strook grond; (ii) de vraag of ten behoeve van [gedaagde sub 2 c.s.] een erfdienstbaarheid van vaarweg/doorgang ontstaan is; (iii) de vraag of de zijmuur van de serre van [gedaagde sub 2 c.s.] mandelig is; (iv) de door partijen gestelde schade; en (v) toegang voor het uitvoeren van onderhoud/herstelwerkzaamheden. Nu deze geschilpunten zowel in conventie als reconventie spelen, zal de rechtbank deze in beide procedures gezamenlijk behandelen.
Eigendom betwiste strook grond / loop erfgrens
4.2.
Tussen partijen staat vast dat de erfafscheiding die in 2017 bij de koop/levering van de woning van [eisende partij sub 1 c.s.] aanwezig was niet op de kadastrale grens stond. [eisende partij sub 1 c.s.] hebben na de kadastrale reconstructie de oude betonnen schutting verwijderd en een nieuwe houten schutting op de kadastrale erfgrens geplaatst. Op last van de voorzieningenrechter hebben [eisende partij sub 1 c.s.] de nieuwe houten schutting vervolgens weer teruggeplaatst op – min of meer – dezelfde plek als waar de oude erfafscheiding stond. Thans loopt de nieuwe schutting evenwijdig aan en in het verlengde van de zijmuur van de serre van [gedaagde sub 2 c.s.] [eisende partij sub 1 c.s.] hebben het standpunt ingenomen dat de erfgrens samenvalt met de kadastrale grens en zij hebben de wens om de huidige erfafscheiding (wederom) 10 tot 15 centimeter te verplaatsen in de richting van het erf van [gedaagde sub 2 c.s.] zodat deze samenvalt met de kadastrale erfgrens. [gedaagde sub 2 c.s.] betogen dat zij de betwiste strook grond al meer dan twintig jaar in bezit hebben en derhalve via verjaring eigenaar geworden zijn van de betwiste strook grond. De stelling van [eisende partij sub 1 c.s.] dat partijen zich op voorhand, bij wijze van bindend advies, hebben verbonden aan de uitkomst van de kadastrale reconstructie wordt niet door de e-mailberichten die zij in het geding hebben gebracht of anderszins ondersteund. De rechtbank zal derhalve moeten beoordelen of [gedaagde sub 2 c.s.] door verjaring eigenaar geworden zijn van de betwiste strook grond.
4.3.
[gedaagde sub 2 c.s.] nemen de stelling in dat zij eigenaar geworden zijn van de betwiste strook grond middels extinctieve verjaring. In artikel 3:105 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) is de wettelijke norm voor extinctieve verjaring opgenomen en bepaald dat hij die een goed bezit op het tijdstip waarop de verjaring van de rechtsvordering strekkende tot beëindiging van het bezit wordt voltooid, dat goed verkrijgt, ook al was zijn bezit niet te goeder trouw
.De termijn voor verkrijgende verjaring van onroerende zaken bedraagt twintig jaar. Of sprake is van bezit of houderschap van een strook grond moet worden beoordeeld naar verkeersopvatting met inachtneming van de wettelijke regels en naar de uiterlijke verschijningsvormen (artikel 3:108 BW). Het bezit moet ondubbelzinnig en openbaar zijn (vgl. HR 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:309). De gebruiker dient de feitelijke macht over de strook grond uit te oefenen en het moet voor de eigenaar duidelijk zijn dat de gebruiker pretendeert eigenaar te zijn.
4.4.
Partijen hebben bij de toelichting van hun standpunten uitvoerig verwezen naar onder meer foto’s, analyses van de beelden en getuigenverklaringen. De rechtbank overweegt dat zij haar beoordeling in de eerste plaats dient te baseren op de stellingen in processtukken en zal dan ook bij haar beoordeling alleen maar acht slaan op de producties voor zover daarnaar voldoende specifiek en concreet verwezen is in de procestukken. Verder begrijpt de rechtbank dat de vordering ziet op de volledige erfgrens. De stellingen van partijen in de processtukken en ter terechtzitting hebben zich echter geconcentreerd op het deel van de erfgrens ter hoogte van de voormalige betonnen schutting, zodat de rechtbank haar beoordeling zal beperken tot dat deel van de erfgrens. Het deel van de vorderingen dat ziet op de erfgrens tussen de voormalige betonnen schutting en de sloot wordt als onvoldoende onderbouwd buiten beschouwing gelaten.
4.5.
Voor de vraag of sprake is van verjaring zal allereerst moeten worden beoordeeld of de voormalige betonnen schutting gedurende de verjaringstermijn op dezelfde plaats heeft gestaan. [gedaagde sub 2 c.s.] , op wie in dezen de stelplicht rust, hebben aangevoerd dat de betonnen schutting gedurende de periode dat zij op de [adres 2] wonen op dezelfde plaats heeft gestaan. Ter onderbouwing van deze stelling hebben zij diverse foto’s over de periode 1950 – 2017 in het geding gebracht (zie productie A4-20 aan de zijde van [gedaagde sub 2 c.s.] .) Nu voor de beoordeling van de vraag of sprake is van verjaring vooral de situatie vanaf 1997 relevant is, zal de rechtbank de beoordeling baseren op de eerste foto vóór 1997 – dat is de hierna te bespreken foto uit 1994 – en zij zal de foto’s van voor die datum en hetgeen partijen daarover hebben gesteld terzijde laten.
4.6.
De rechtbank overweegt dat uit de foto uit 1994 met de titel ‘betonnen schutting is groen en het terras ligt nog tot aan de schutting’ kan worden afgeleid dat de toenmalige betonnen schutting tegen de zijkant van de uitbouw geplaatst was. Dit is de ook de positionering die de betonnen schutting in 2017 had. [gedaagde sub 2 c.s.] hebben met deze foto hun stelling over de beginpositie van de betonnen schutting voldoende onderbouwd. In dit verband overweegt de rechtbank dat [eisende partij sub 1 c.s.] hebben aangevoerd dat op voormelde foto juist te zien is dat de schutting tegen de zijmuur van de serre geplaatst is en niet achter de muur langs loopt. Ter zitting is van de zijde van [eisende partij sub 1 c.s.] , na het tonen van de originele foto waarvan een deel is afgedekt, herhaald dat niet te zien is dat de betonnen schutting achter de muur langs loopt. De rechtbank gaat aan dit verweer voorbij. De rechtbank zal geen betekenis toekennen aan de omstandigheid dat een deel van de foto is afgedekt nu betreffende foto enkel bestemd is ter onderbouwing van de stelling ten aanzien van de aansluiting van de schutting op de zijmuur van de uitbouw en die situatie voldoende zichtbaar is op de getoonde foto. [eisende partij sub 1 c.s.] hebben ter zitting desgevraagd bevestigd dat de bovenramen van hun achterpui symmetrisch geplaatst waren en uit een groter middenvak en twee kleinere zijvakken bestonden. In dit licht is het meer voor de hand liggend dat het witte deel aan de rechterzijde van de regenpijp deel uitmaakt van de achterpui van de woning van [eisende partij sub 1 c.s.] . [eisende partij sub 1 c.s.] hebben derhalve onvoldoende ingebracht tegen de verklaring van [gedaagde sub 2 c.s.] , zodat de rechtbank concludeert dat de betonnen schutting gedurende de verjaringsperiode tegen de zijkant van de zijmuur van de serre van [gedaagde sub 2 c.s.] – net als in 2017 – geplaatst was.
4.7.
Een tweede geschilpunt betreft de vraag over de loop van de betonnen schutting en met name de vraag of deze door gronddruk scheef is gaan hangen en verplaatst is in de richting van het erf van (de rechtsvoorganger van) [eisende partij sub 1 c.s.] De rechtbank overweegt dat de in het geding gebrachte foto’s op zichzelf steun bieden voor de stelling dat de betonnen schutting scheef hing. De rechtbank wijst de stelling dat deze schuinstand vervolgens geleid heeft tot een verplaatsing van de betonnen schutting als onvoldoende gespecificeerd af, nu [eisende partij sub 1 c.s.] hebben nagelaten om in de processtukken te onderbouwen tot hoeveel verplaatsing de gronddruk zou moeten hebben. Daar komt bij dat zelfs in het geval komt vast te staan dat de betonnen schutting door gronddruk enkele centimeters in richting van het erf van [eisende partij sub 1 c.s.] bewogen is, dat nog niet zonder meer een voldoende procesbelang geeft. De omstandigheid dat [eisende partij sub 1 c.s.] thans niet meer in staat zijn om aan de hand van de feitelijke situatie hun stellingen te onderbouwen, is een situatie die zij zelf in het leven hebben geroepen omdat zij de toenmalige betonnen schutting hebben verwijderd. De theorie van de “wandelende schutting” wordt dan ook bij gebrek aan een voldoende specificering verworpen.
4.8.
Uit het voorgaande volgt dat dat de (betonnen) erfafscheiding die in 2017 aanwezig was op dezelfde plek stond als waar deze de voorafgaande twintig jaar gestaan heeft.
4.9.
De volgende vraag is of [gedaagde sub 2 c.s.] de strook grond tussen de in 2017 aanwezige erfafscheiding en de kadastrale grens in bezit genomen hebben. Uit de door [gedaagde sub 2 c.s.] in het geding gebracht foto’s volgt dat de betwiste strook grond gedurende de verjaringstermijn onderdeel was, en nog altijd is, van de rest van de tuin van [gedaagde sub 2 c.s.] Op een foto uit 1997 (productie 9 bij dagvaarding) is beplanting te zien. Deze beplanting was nog niet te zien op door [gedaagde sub 2 c.s.] in het geding gebrachte foto’s over voorgaande jaren, zodat de conclusie gerechtvaardigd is dat deze beplanting in 1996 of 1997 is geplant. Hieruit kan worden afgeleid dat [gedaagde sub 2 c.s.] de betwiste strook grond als eigen tuin hebben gebruikt. Verder is niet in geding dat [gedaagde sub 2 c.s.] omstreeks 2006 hun terras hebben betegeld tot aan de toenmalige betonnen schutting.
4.10.
[eisende partij sub 1 c.s.] hebben terecht aangevoerd dat enkel het beplanten of betegelen op zichzelf nog niet als daad van bezit moet worden aangemerkt. Dit is mogelijk anders indien bijkomende omstandigheden van toepassing zijn. De rechtbank overweegt het volgende.
4.11.
Geenszins is gebleken dat de rechtsvoorgangers van [eisende partij sub 1 c.s.] toegang tot de betwiste strook grond gehouden hebben nadat de [gedaagde sub 2 c.s.] in 1994 eigenaar geworden zijn van de [adres 2] . In het – vanaf de woningen bezien – achterste deel van de erfafscheiding bevond zich een doorgang in de haag. Voordat [gedaagde sub 2 c.s.] de woning aan [adres 2] betrokken werd deze doorgang gebruikt door de vorige eigenaars/bewoners van de [adres 1] ( [familie X] ) voor de verzorging van drie tantes die in de woning aan de [adres 2] woonden. Niet gebleken dat is dat [familie X] nog gebruik heeft gemaakt van deze doorgang om toegang te krijgen tot de achtertuin van [gedaagde sub 2 c.s.] en meer in het bijzonder de betwiste strook grond nadat [gedaagde sub 2 c.s.] in 1994 eigenaar geworden zijn van [adres 2] .
4.12.
De stelling van [eisende partij sub 1 c.s.] dat [familie X] de betonnen schutting aan de zijde van [gedaagde sub 2 c.s.] ook onderhouden heeft, vindt geen steun in de door henzelf in het geding gebrachte verklaring van [A] (hierna: [A] ), [A] is de zoon van de voormalig eigenaars van de [adres 1] , die in de periode 1981-1995 in de woning aan de [Straat] heeft gewoond en die woning nadien nog regelmatig heeft bezocht. [A] heeft enkel verklaard dat hij aan de zijde van [adres 2] de schuur geschilderd en de tuin onderhouden heeft toen de drie tantes van zijn vader er nog woonden. Deze verklaring ziet derhalve op de periode dat [gedaagde sub 2 c.s.] nog geen eigenaar waren van de [adres 2] en bovendien blijkt uit deze verklaring ook niet dat [familie X] de betonnen schutting en/of de betwiste strook grond heeft onderhouden, zoals van de zijde van [eisende partij sub 1 c.s.] ter zitting is gesteld.
4.13.
De in 4.11 en 4.12 vermelde omstandigheden, die maken dat de rechtsvoorgangers van [eisende partij sub 1 c.s.] feitelijk geen toegang meer hadden tot de betwiste strook grond, maken dat de beplanting en betegeling van de betwiste strook grond weldegelijk moet worden gekwalificeerd als een daad van inbezitneming.
4.14.
Nu de rechtbank reeds op basis van het voorgaande een oordeel heeft kunnen geven over de inbezitneming van de betwiste strook grond, komt zij niet toe aan de bespreking van (de bewijskracht van) de schriftelijke getuigenverklaringen over het gebruik van de betwiste strook grond die partijen in het geding hebben gebracht en hun reacties over en weer op deze verklaringen.
4.15.
Nu het bezit meer dan twintig jaar heeft voortgeduurd, zijn [gedaagde sub 2 c.s.] op grond van verkrijgende verjaring eigenaar geworden van de betwiste strook grond. De gevorderde verklaring voor recht van [eisende partij sub 1 c.s.] dat de kadastrale grens de erfgrens aangeeft, wordt op die grond afgewezen. De door [gedaagde sub 2 c.s.] gevorderde – en door de rechtbank geherformuleerde – verklaring voor recht dat de loop van erfgrens tussen erven van [gedaagde sub 2 c.s.] en [eisende partij sub 1 c.s.] samenvalt met de erfafscheiding die in 2007 aanwezig was, wordt toegewezen. Nu [gedaagde sub 2 c.s.] onvoldoende hebben gespecificeerd op welke wijze de loop van de huidige houten schutting afwijkt van de loop van de oorspronkelijke betonnen schutting, staat onvoldoende betwist vast dat de huidige houten schutting op het eigen erf van [eisende partij sub 1 c.s.] tegen de erfgrens staat, zodat de vordering om de houten schutting terug te plaatsen op de erfgrens moet worden afgewezen.
Bamboe tegen schutting
4.16.
[eisende partij sub 1 c.s.] stellen dat [gedaagde sub 2 c.s.] bamboe matten tegen de nieuwe houten schutting hebben geplaatst en dat zij een aantal liggende plankjes in deze houten schutting als “tuinkast” in gebruik genomen hebben. [gedaagde sub 2 c.s.] hebben niet althans onvoldoende weersproken dat de nieuw geplaatste houten schutting op het erf van [eisende partij sub 1 c.s.] staat en derhalve hun eigendom is. [eisende partij sub 1 c.s.] hebben echter op geen enkele wijze duidelijk gemaakt welk belang zij hebben bij deze vordering nu zowel de bamboe matten als de geplaatste voorwerpen – waaronder een (tuin)kabouter – niet zijn bevestigd aan de houten schutting maar los daarvan staan, eenvoudig te verplaatsen zijn en op geen enkele wijze gebleken is dat zij schade veroorzaken of anderszins een belemmering in het gebruik of onderhoud van de houten schutting opleveren. [eisende partij sub 1 c.s.] worden dan ook bij gebrek aan voldoende procesbelang niet-ontvankelijk verklaard in dit onderdeel van de vordering.
4.17.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat het adagium
de minimis non curat praetornog altijd onverkort van toepassing is. Het vragen van een oordeel over losstaande bamboe matten en (tuin)kabouters valt onder het bereik van dit adagium. Overheidsrechtspraak is een publiek en vooral schaars goed dat op zorgvuldige wijze aangewend dient te worden. Procespartijen, hun rechtshulpverleners en hun eventuele rechtsbijstandverzekeraars hebben in dezen ook een maatschappelijke verantwoordelijkheid.
Verjaring erfdienstbaarheid doorvaart
4.18.
[gedaagde sub 2 c.s.] menen dat door verjaring een erfdienstbaarheid van doorgang/doorvaart is ontstaan ten laste van het deel van de sloot dat op het erf van [eisende partij sub 1 c.s.] ligt. Hiertoe hebben zij aangevoerd dat zij de sloot, die doorloopt tot in hun eigen tuin, al vierentwintig jaar gebruiken om toegang te krijgen tot het openbaar vaarwater. De rechtbank overweegt dat de stelling van [gedaagde sub 2 c.s.] dat zij gebruik hebben gemaakt van de sloot ondersteund wordt door een aantal getuigenverklaringen en foto’s. Uit de door [gedaagde sub 2 c.s.] overgelegde verklaringen van [A] en zijn zus [B] , volgt echter dat dit gebruik alleen met toestemming van de voormalig eigenaars van [adres 1] plaatsvond. De omstandigheid dat met toestemming van de eigenaars gebruik gemaakt is van het deel van de sloot op de [adres 1] maakt dat er sprake is van een (persoonlijk) gebruiksrecht, zodat geen erfdienstbaarheid via verjaring tot stand kan komen. De gevorderde verklaring voor recht dienaangaande van [eisende partij sub 1 c.s.] wordt toegewezen en die van [gedaagde sub 2 c.s.] wordt afgewezen. Ook de vordering van [eisende partij sub 1 c.s.] om [gedaagde sub 2 c.s.] te verbieden gebruik te maken van het deel van de sloot op het erf van [eisende partij sub 1 c.s.] wordt toegewezen. De gevorderde dwangsom wordt beperkt tot € 500 per overtreding.
Mandeligheid/eigendom buitenmuur serre [gedaagde sub 2 c.s.]
4.19.
Tussen partijen is in geschil of de buitenmuur van de serre van [gedaagde sub 2 c.s.] mandelig is. Uit de in het geding gebrachte kadastrale reconstructie, die op zichzelf niet betwist wordt, en toelichting van [eisende partij sub 1 c.s.] volgt dat de kadastrale erfgrens schuin onder de buitenmuur van de serre van [gedaagde sub 2 c.s.] loopt. Daaruit volgt dat de buitenmuur mandelig is. De omstandigheid dat de betwiste strook grond, die eindigt ter hoogte van de buitenmuur van de serre van [gedaagde sub 2 c.s.] , door middel van verjaring eigendom geworden is van [gedaagde sub 2 c.s.] heeft verder geen invloed op de vraag of de buitenmuur al dan niet mandelig is. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat de buitenmuur van de serre van [gedaagde sub 2 c.s.] een eensteensmuur is.
4.20.
Uit het voorgaande volgt dat de gevorderde verklaring voor recht met betrekking tot het mandelige karakter van de buitenmuur van [eisende partij sub 1 c.s.] wordt toegewezen en de vordering van [gedaagde sub 2 c.s.] dat zij – met uitsluiting van [eisende partij sub 1 c.s.] – eigenaar zijn van de buitenmuur wordt afgewezen. Tevens wordt het door [gedaagde sub 2 c.s.] gevorderde verbod tot het uitvoeren van werkzaamheden aan de mandelige muur afgewezen. Uiteraard dienen [eisende partij sub 1 c.s.] eventuele werkzaamheden in overeenstemming met de regels van titel 5 van boek 5 Burgerlijk Wetboek uit te voeren en mogen zij geen schade veroorzaken aan de mandelige scheidsmuur.
Vergoeding schade
4.21.
Nu de vorderingen van [eisende partij sub 1 c.s.] met betrekking tot de loop van de erfgrens en de eigendom van de betwiste strook grond worden afgewezen, ontbreekt ook een grond voor het toekennen van een schadevergoeding, zodat ook de door [eisende partij sub 1 c.s.] gevorderde schadevergoeding wordt afgewezen.
4.22.
[gedaagde sub 2 c.s.] hebben een schadevergoeding gevorderd met betrekking tot het vervangen van de schutting, het herplaatsen van een heg, het herstel van het terras en de beplanting in de achtertuin. Verder wensen [gedaagde sub 2 c.s.] financieel gecompenseerd te worden voor de tijd die zij aan het geschil met [eisende partij sub 1 c.s.] hebben besteed. De rechtbank overweegt [eisende partij sub 1 c.s.] onrechtmatig hebben gehandeld jegens [gedaagde sub 2 c.s.] door de oude betonnen schutting te verwijderen en een nieuwe houten schutting te plaatsen op de kadastrale erfgrens. [eisende partij sub 1 c.s.] dienen de schade die het gevolg is van dat onrechtmatig handelen te vergoeden. De rechtbank overweegt dat [gedaagde sub 2 c.s.] de noodzaak voor het plaatsen van een schutting onvoldoende onderbouwd hebben, nu [eisende partij sub 1 c.s.] de houten schutting verplaatst hebben naar hun eigen erf en derhalve een erfafscheiding aanwezig is. Nu niet gebleken is dat de haag vervangen is of dient te worden, wordt ook deze post afgewezen. Nu [gedaagde sub 2 c.s.] wel voldoende onderbouwd hebben dat door het onrechtmatig handelen van [eisende partij sub 1 c.s.] schade aan hun terras is ontstaan, en beplanting is beschadigd, worden de kosten die daarmee samenhangen (€ 150,00 + € 10.43 + € 50,00 =) € 210,43 toegewezen. Voor het toekennen van een vergoeding van door [gedaagde sub 2 c.s.] verrichte arbeid in verband met het herstel van voormelde schade ontbreekt een wettelijke grondslag, zodat ook dit onderdeel van de vordering wordt afgewezen.
Toegang
4.23.
[gedaagde sub 2 c.s.] vorderen verder dat [eisende partij sub 1 c.s.] medewerking verlenen aan het laten herstellen van de schade aan de buitenmuur van de serre door toegang te geven tot hun erf. De rechtbank overweegt dat [eisende partij sub 1 c.s.] gehouden is op grond van artikel 5:64 BW (mandeligheid) respectievelijk 5:56 BW (ladderrecht) aan [gedaagde sub 2 c.s.] toegang te verschaffen voor het onderhoud aan de muur. Nu partijen niet in staat zijn in onderling overleg afspraken te maken over het moment waarop [gedaagde sub 2 c.s.] toegang krijgen tot het erf van [eisende partij sub 1 c.s.] zal de rechtbank [eisende partij sub 1 c.s.] hiertoe veroordelen op straffe van verbeurte van een dwangsom. Deze dwangsom wordt beperkt tot een bedrag van € 500 per dag dat [eisende partij sub 1 c.s.] weigeren om [gedaagde sub 2 c.s.] toegang te geven om de herstelwerkzaamheden uit te voeren. De boete kan pas verbeurd worden veertien dagen na betekening van onderhavig vonnis.
4.24.
Verder vorderen [gedaagde sub 2 c.s.] een verbod voor [eisende partij sub 1 c.s.] om zonder hun toestemming aanpassingen te (laten) doorvoeren aan hun woning en de mandelige delen. Nu deze vordering in de processtukken niet is toegelicht zal dit onderdeel van de vordering bij gebrek aan onderbouwing worden afgewezen. Ook de vordering van [gedaagde sub 2 c.s.] om [eisende partij sub 1 c.s.] te verbieden de tuin en woning van [gedaagde sub 2 c.s.] te betreden wordt bij gebrek aan onderbouwing afgewezen.
Proceskosten
4.25.
Nu partijen in conventie en in reconventie over en weer slechts gedeeltelijk in het ongelijk gesteld zijn, ziet de rechtbank aanleiding om de proceskosten in beide procedures te compenseren.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
verklaart [eisende partij sub 1 c.s.] niet-ontvankelijk in hun vordering tot verwijdering van de bamboe matten en overige zaken die zijn bevestigd aan de houten schutting;
5.2.
verklaart voor recht dat de zijmuur van de serre van [gedaagde sub 2 c.s.] mandelig is;
5.3.
verbiedt [gedaagde sub 2 c.s.] om gebruik te maken van de sloot op het erf van [eisende partij sub 1 c.s.] op straffe van verbeurte van een hoofdelijke dwangsom van € 500 per overtreding;
5.4.
verklaart de veroordeling in 5.3 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
compenseert de proceskosten in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
5.7.
verklaart voor recht dat de erfgrens tussen het erf van [eisende partij sub 1 c.s.] enerzijds en het erf van [gedaagde sub 2 c.s.] anderzijds gelijk loopt met de erfafscheiding die in 2017 aanwezig was;
5.8.
veroordeelt [eisende partij sub 1 c.s.] om binnen 7 dagen na datum van dit vonnis aan [gedaagde sub 2 c.s.] tegen kwijting te betalen een bedrag van € 210,43;
5.9.
veroordeelt [eisende partij sub 1 c.s.] om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis [gedaagde sub 2 c.s.] toegang tot hun erf te geven voor het uitvoeren van werkzaamheden aan de zijmuur van de serre;
5.10.
verklaart de veroordelingen onder 5.8 en 5.9 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.11.
compenseert de proceskosten in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt; en
5.12.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.C. Hartendorp en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2019.