ECLI:NL:RBDHA:2019:13537

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 december 2019
Publicatiedatum
17 december 2019
Zaaknummer
09/857355-16
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verduistering van een grote som geld van bejaarde vrouw door verdachte en zijn vrouw

Op 17 december 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verduistering van een grote som geld, in totaal 226.390 euro, van een bejaarde vrouw. De zaak kwam aan het licht na een aangifte van de neef van de vrouw, die opmerkte dat zij haar VVE-bijdragen niet meer betaalde en dat er vrijwel geen saldo op haar bankrekeningen stond. De verdachte en zijn vrouw, die als mantelzorgers voor de vrouw optraden, gaven aan dat het geld dat van de rekeningen van de vrouw was overgemaakt naar hen, schenkingen waren en geen leningen. De officier van justitie eiste vrijspraak, omdat er onvoldoende bewijs was voor wederrechtelijke toe-eigening. De rechtbank oordeelde dat er te veel twijfels bestonden over de verklaringen van de vrouw en de verdachte, en dat de aangifte en verklaringen inconsistent waren. De rechtbank concludeerde dat niet bewezen kon worden dat de verdachte zich het geld wederrechtelijk had toegeëigend, en sprak hem vrij van zowel de primaire als de subsidiaire tenlastelegging. De uitspraak benadrukt de noodzaak van voldoende bewijs voor verduistering en de rol van intentie en eigendom in dergelijke zaken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/857355-16
Datum uitspraak: 17 december 2019
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1943 te [geboorteplaats] ,
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 3 december 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. R. Klee en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. A.B. Baumgarten naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen gelegen in de periode van op of omstreeks 25 maart 2010 tot en met 17 oktober 2015 te Den Haag in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk (een grote hoeveelheid) geld (in totaal 226.390 euro's, althans enig geldbedrag) en/of bankpas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk(e) geld en/of goed(eren) verdachte en/of zijn mededader(s) anders dan door misdrijf, te weten als mantelzorger/kennis en/of in het kader van een lening, onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft/hebben toegeëigend;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[De vrouw van verdachte] op een of meer tijdstippen gelegen in de periode van op of omstreeks 25 maart tot en met 17 oktober 2015 te Den Haag in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk (een grote hoeveelheid) geld (in totaal 226.390 euro's, althans enig geldbedrag) en/of bankpas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke geld en/of goed(eren) verdachte en/of zijn mededaders(s) anders dan door misdrijf, te weten als als mantelzorger/kennis en/of in het kader van een lening, onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft/hebben toegeëigend,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks de periode(n) van 25 maart 2010 tot en met 17 oktober 2015 te Den Haag in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of (telkens) opzettelijk behulpzaam is geweest door meermalen zijn bankrekening ( [bankrekening] ) ter beschikking te stellen;
en/of
hij op een of meer tijdstippen gelegen in de periode van op of omstreeks 25 maart 2010 tot en met 17 oktober 2015 te Den Haag in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk (een grote hoeveelheid) geld (van in totaal 226.390 euro's, althans enig geldbedrag), heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van dat geld wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.

3.Vrijspraak

3.1
Inleiding
Deze zaak is gaan lopen met de aangifte van [aangever] , de neef van [slachtoffer] , nu 89 jaar (hierna: [aangever] ). [aangever] had op 4 oktober 2015 van een bestuurslid van de VVE gehoord dat [slachtoffer] al langere tijd de bijdrage voor de VVE niet had betaald. Bij een bezoek aan [slachtoffer] op 5 oktober 2015 bleek dat op haar bankrekeningen (vrijwel) geen saldo aanwezig was. Dat bevreemdde [aangever] omdat hij wist dat [slachtoffer] geld/vermogen had. De bankpassen van de rekeningen zouden in het bezit zijn van [De vrouw van verdachte] die de boodschappen daarmee zou betalen vanaf het moment dat [slachtoffer] zelf niet meer de deur uit kon om contant geld te halen. Bij het bekijken van de bankafschriften zou vanaf maart 2010 tot eind 2013/begin 2014 een bedrag van € 226.390,00, middels overboekingen naar de rekening van verdachte en contante geldopnames, van de rekeningen van [slachtoffer] zijn afgeschreven.
Vaststaat dat er in de periode van 2010 tot begin 2014 grote sommen geld van de rekening van [slachtoffer] naar de rekening van verdachte zijn gegaan. Dat ging met tienduizenden euro’s tegelijk. Verdachte en [De vrouw van verdachte] erkennen dat ook. Volgens hen waren dit evenwel schenkingen. [slachtoffer] tekende zelf voor de overschrijvingen en was altijd aanwezig bij de contante opnames. Bij de eerste overschrijving staat weliswaar als omschrijving “lening” maar volgens verdachte en [De vrouw van verdachte] was dat omdat dat belastingtechnisch beter was. Van de schenkingen is nooit aangifte gedaan bij de belastingdienst. Verdachte en [De vrouw van verdachte] hebben verder verklaard dat [De vrouw van verdachte] een goede vriendin was van [slachtoffer] , zij haar elke dag belde en hielp met de boodschappen. [slachtoffer] wilde verdachte en [De vrouw van verdachte] helpen door het geld aan hen te geven. Ze zou hebben gezegd dat ze het zelf niet nodig had, aldus verdachte en [De vrouw van verdachte] .
[slachtoffer] heeft in eerste instantie verklaard dat zij het geld gaf aan [De vrouw van verdachte] als deze daarom vroeg en dat ze het niet erg vond om dat geld te geven. Later stelde zij dat het gehele bedrag een lening betrof.
De vraag die nu aan de rechtbank voorligt is of verdachte en [De vrouw van verdachte] het geld rechtmatig onder zich hadden en het zich vervolgens wederrechtelijk hebben toegeëigend, dan wel dat verdachte daaraan medeplichtig is geweest en/of hij geld voorhanden heeft gehad dat uit misdrijf afkomstig was.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot integrale vrijspraak van verdachte van het tenlastegelegde. De officier van justitie is van oordeel dat op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting weliswaar sprake lijkt te zijn van moreel onjuist gedrag aan de zijde van verdachte en [De vrouw van verdachte] , maar dat onvoldoende is komen vast te staan dat verdachte zich, al dan niet samen met [De vrouw van verdachte] , zonder toestemming en
tegen de wilvan aangeefster het geld heeft toegeëigend dan wel daaraan medeplichtig is geweest of het geld heeft geheeld.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde. Daartoe is onder meer aangevoerd dat telkenmale sprake is geweest van giften van de zijde van [slachtoffer] . Het betroffen geen leningen en er hoefde niets terugbetaald te worden. Bovendien, zo stelt de raadsman, zo al wordt aangenomen dat sprake was van een lening, was deze niet opeisbaar en was dus geen sprake van enige wederrechtelijke toe-eigening van het geld door verdachte en/of [De vrouw van verdachte] , noch aan medeplichtigheid daaraan of heling.
3.4
Het oordeel van de rechtbank.
Voor een bewezenverklaring van verduistering dient te worden vastgesteld dat het geld dat
toebehoort aan een anderanders dan door misdrijf, dus rechtmatig, in handen was van verdachte en voorts dat verdachte zich dat geld vervolgens
wederrechtelijkheeft toegeëigend. Van dat laatste is sprake indien verdachte
zonder daartoe gerechtigd te zijnals heer en meester over het geld is gaan beschikken.
In deze zaak is in dat licht van belang hoe de contante geldopnames en overschrijvingen van de rekening van [slachtoffer] in zijn werk zijn gegaan en wat daarbij over de bedragen tussen [slachtoffer] en verdachte en [De vrouw van verdachte] is afgesproken zodat kan worden bepaald of het geld rechtmatig in handen van verdachte en [De vrouw van verdachte] is gekomen en voorts of zij zich dit geld vervolgens wederrechtelijk hebben toegeëigend zoals bedoeld in de wet.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting dit niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld.
De aangifte en de latere verklaringen van [slachtoffer] bevatten diverse tegenstrijdigheden en inconsistenties die maken dat deze niet op juiste waarde kunnen worden geschat. Ook het getuigenverhoor van [slachtoffer] door de rechter-commissaris heeft geen duidelijkheid kunnen bieden. [slachtoffer] heeft er blijk van gegeven zaken niet (meer) goed te kunnen herinneren en zij heeft op vragen wisselende en onsamenhangende antwoorden gegeven.
Hiertegenover staan de stellige verklaringen van verdachte en [De vrouw van verdachte] dat het absoluut niet om een lening ging maar om een schenking. Meermalen zouden verdachte en [De vrouw van verdachte] tegen [slachtoffer] hebben gezegd dat zij het geld nooit zouden kunnen terugbetalen waarop [slachtoffer] telkenmale antwoordde dat het geen lening betrof en dat het geld niet hoefde te worden terugbetaald.
De rechtbank overweegt dat vele vraagtekens kunnen worden gezet bij de goede trouw van verdachte en [De vrouw van verdachte] en de vraag kan worden gesteld of het morele kompas van verdachte en [De vrouw van verdachte] altijd de juiste richting aangaf in hun gretigheid om het geld aan te nemen van een vrouw op leeftijd. Bovendien hebben zij eenmaal een bedrag dat naar eigen zeggen door [slachtoffer] geschonken zou zijn op het bankafschrift laten omschrijven als lening om zo successierechten te ontduiken. Desondanks is de rechtbank van oordeel dat op basis van de thans beschikbare informatie teveel twijfel bestaat om te komen tot een bewezenverklaring van het
wederrechtelijktoe-eigenen van de geldbedragen van [slachtoffer] door verdachte en [De vrouw van verdachte] in de zin van artikel 321 van het Wetboek van Strafrecht zodat vrijspraak van het primair ten laste gelegde dient te volgen. Dat sprake is geweest van een opeisbare lening, zo de enkele niet-terugbetaling daarvan al zou kunnen leiden tot verduistering, kan gelet op het voorgaande immers onvoldoende uit het dossier worden opgemaakt, noch dat [De vrouw van verdachte] de gelden onder zich had als mantelzorger. Indien sprake was van een gift dan zijn de bedragen overgegaan in het vermogen van verdachte en [De vrouw van verdachte] en behoorden zij [slachtoffer] niet langer toe.
Dit betekent voorts dat evenmin kan worden bewezen dat verdachte medeplichtig is geweest aan de verduistering door [De vrouw van verdachte] . Ook de heling kan niet worden bewezen. Immers, niet kan worden gesteld dat het geld uit misdrijf afkomstig was. Dit brengt mee dat verdachte ook van het subsidiair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.

4.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de primair en subsidiair tenlastegelegde feiten heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.E. Perquin, voorzitter,
mr. R.C. Hartendorp, rechter,
mr. R.J. Wortelboer, rechter,
in tegenwoordigheid van W.M.W. van Nuss, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 december 2019.
Mr. Wortelboer is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.