ECLI:NL:RBDHA:2019:13491
Rechtbank Den Haag
- Bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid asielaanvraag wegens subsidiaire bescherming in Duitsland
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 december 2019 uitspraak gedaan over de asielaanvraag van eiser, die niet-ontvankelijk is verklaard. Eiser, geboren op een onbekende datum en van onbekende nationaliteit, had sinds 2016 subsidiaire bescherming in Duitsland. De rechtbank oordeelde dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij deze bescherming heeft verloren door zijn verblijf van zes maanden buiten de EU. De rechtbank stelde vast dat eiser op 21 oktober 2019 asiel had aangevraagd in Nederland, maar dat zijn aanvraag niet-ontvankelijk was omdat hij rechtmatig in Duitsland kon verblijven.
Eiser had in 2018 vrijwillig Duitsland verlaten om zijn familie in een ander land te bezoeken en te trouwen. Hij had een verklaring ondertekend waarin stond dat hij geen toegang meer zou krijgen tot Duitsland als hij langer dan twintig dagen buiten de EU verbleef. Eiser betoogde dat hij geen band meer had met Duitsland en dat hij daar niet terug kon keren, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder terecht had aangenomen dat eiser een zodanige band met Duitsland had dat het redelijk was om naar dat land terug te keren.
De rechtbank concludeerde dat de aanvraag van eiser terecht niet-ontvankelijk was verklaard en dat het beroep ongegrond was. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, met de voorzieningenrechter en de griffier aanwezig. Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.