ECLI:NL:RBDHA:2019:13491

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 december 2019
Publicatiedatum
16 december 2019
Zaaknummer
Nl19.28120
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid asielaanvraag wegens subsidiaire bescherming in Duitsland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 december 2019 uitspraak gedaan over de asielaanvraag van eiser, die niet-ontvankelijk is verklaard. Eiser, geboren op een onbekende datum en van onbekende nationaliteit, had sinds 2016 subsidiaire bescherming in Duitsland. De rechtbank oordeelde dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij deze bescherming heeft verloren door zijn verblijf van zes maanden buiten de EU. De rechtbank stelde vast dat eiser op 21 oktober 2019 asiel had aangevraagd in Nederland, maar dat zijn aanvraag niet-ontvankelijk was omdat hij rechtmatig in Duitsland kon verblijven.

Eiser had in 2018 vrijwillig Duitsland verlaten om zijn familie in een ander land te bezoeken en te trouwen. Hij had een verklaring ondertekend waarin stond dat hij geen toegang meer zou krijgen tot Duitsland als hij langer dan twintig dagen buiten de EU verbleef. Eiser betoogde dat hij geen band meer had met Duitsland en dat hij daar niet terug kon keren, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder terecht had aangenomen dat eiser een zodanige band met Duitsland had dat het redelijk was om naar dat land terug te keren.

De rechtbank concludeerde dat de aanvraag van eiser terecht niet-ontvankelijk was verklaard en dat het beroep ongegrond was. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, met de voorzieningenrechter en de griffier aanwezig. Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.28120
V-nummer: 289.172.4263
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] geboren op [geboortedatum] , van [land] nationaliteit, eiser

(gemachtigde: mr. S. Sewnath),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L.J.M. Rog).

ProcesverloopBij besluit van 18 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter gevraagd te bepalen dat eiser niet mag worden uitgezet totdat op zijn beroep is beslist.
De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft op 27 november 2019 het verzoek van eiser [1] om te worden opgevangen door het CoA [2] totdat op het beroep is beslist, toegewezen.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 13 december 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk in de Arabisch ( [land] ) taal is
[naam] verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
1. Eiser heeft op 21 oktober 2019 asiel gevraagd in Nederland. Na invoer van eisers vingerafdrukken in Eurodac is gebleken dat eiser sinds 12 oktober 2017 subsidiaire bescherming heeft in Duitsland.
2. Volgens eiser heeft hij geen verblijfsstatus meer in Duitsland omdat hij in 2018 vrijwillig Duitsland is uitgereisd om zijn familie in [naam land] te bezoeken en te trouwen met zijn huidige echtgenote. Hij heeft destijds een verklaring moeten ondertekenen dat hij geen toegang meer krijgt tot Duitsland als hij langer dan twintig dagen buiten de EU [3] verblijft en dan niet meer in aanmerking komt voor verlenging van zijn verblijfsvergunning. Volgens eiser heeft hij vanwege zijn afwezigheid van zes maanden geen zodanige band meer met Duitsland dat het voor hem redelijk is om naar dat land terug te gaan. Eiser is samen met zijn echtgenote via Duitsland naar Nederland gereisd waar zijn echtgenote asiel heeft gevraagd. Volgens eiser kan daarom niet van hem worden gevergd dat hij naar Duitsland terugkeert. Eiser krijgt voorts in Duitsland niet de voorzieningen die hij wil. Hij wil graag met zijn vrouw in Nederland zijn en hun leven opbouwen, met - onder meer- een woning.
3. De rechtbank overweegt als volgt. Vaststaat dat Duitsland aan eiser subsidiaire bescherming heeft verleend. Zijn vergunning is zoals blijkt uit het verslag van het aanmeldgehoor geldig tot 2 januari 2020 [4] . Daarnaast staat vast dat eiser sinds 2016, met een tussenpoos van zes maanden voor verblijf bij zijn familie in Noord- [naam land] , rechtmatig in Duitsland heeft verbleven en nog steeds kan verblijven. Dat betekent dat verweerder terecht heeft aangenomen dat eiser daardoor een zodanige band heeft met Duitsland dat het voor hem redelijk is om naar dit land terug te keren [5] .
4. Verweerder heeft onderzoek gedaan naar het betoog van eiser dat hij niet meer toegelaten wordt in Duitsland. Verweerder heeft daartoe informatie opgevraagd bij de Duitse autoriteiten. Uit de brief van 14 november 2019 blijkt dat eiser in Duitsland nog steeds subsidiaire bescherming geniet. Op basis van dit onderzoek gaat verweerder er terecht van uit dat eiser weer zal worden toegelaten tot Duitsland en dit wordt bevestigd door zijn eerdere toelating tot Duitsland op 21 oktober 2019. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat die informatie niet klopt of onvolledig is. Dat blijkt in ieder geval niet uit de door eiser overgelegde onvertaalde brieven aan Der Landrat van 17 september 2018 en
21 november 2019. Verweerder heeft terecht gesteld dat het feit dat de gestelde echtgenote van eiser inmiddels asiel heeft gevraagd in Nederland hieraan niets veranderd. De rechtbank begrijpt dat eiser graag met zijn echtgenote in één land wil verblijven. Ze zijn immers al lang van elkaar gescheiden. Zoals verweerder op de zitting heeft voorgesteld zou dat eventueel in Duitsland kunnen. Eiser heeft daar immers een verblijfsstatus.
Conclusie
5. De aanvraag is terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken door mr. A.K. Mireku, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. W. Niekel, griffier, op 13 december 2019.
de griffier de voorzieningenrechter
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan, voor zover op het beroep is beslist, hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.

Voetnoten

1.NL19.28121.
2.Centraal orgaan opvang Asielzoekers.
3.Europese Unie.
4.Zie pagina 9.
5.Artikel 3.106a, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.