ECLI:NL:RBDHA:2019:13479

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 december 2019
Publicatiedatum
16 december 2019
Zaaknummer
NL19.28604
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag van een Afghaanse vreemdeling met een verleden van drugsverslaving

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 december 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de niet-ontvankelijkheid van de vijfde asielaanvraag van eiser, een Afghaanse vreemdeling. Eiser had eerder vier asielaanvragen ingediend, waarvan de tweede was ingetrokken en de overige drie niet waren ingewilligd. De aanvraag van 18 november 2019 werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet-ontvankelijk verklaard, waarop eiser beroep instelde. De rechtbank constateerde dat het beroepschrift één dag na het verstrijken van de beroepstermijn was ingediend, maar oordeelde dat deze termijnoverschrijding verschoonbaar was vanwege een technische storing in het digitale systeem van de Rechtspraak. Hierdoor werd het beroep ontvankelijk verklaard.

Eiser voerde aan dat hij in Afghanistan als verslaafde het risico loopt op onmenselijke behandeling en dat de mensenrechtensituatie in zijn thuisland verslechterd is. De rechtbank overwoog dat eiser in eerdere procedures al had gewezen op zijn drugsgebruik, maar dat hij in zijn eerste aanvraag niet had gesproken van de onmenselijke behandeling die hij nu vreest. De rechtbank concludeerde dat de door eiser aangevoerde omstandigheden geen nieuw feit of omstandigheid vormden die de niet-ontvankelijkheid van zijn aanvraag konden weerleggen.

De rechtbank oordeelde verder dat de veiligheidssituatie in Afghanistan, en specifiek in de provincie Baghlan, niet zodanig was verslechterd dat uitzetting van eiser naar dat land een schending van artikel 3 van het EVRM zou opleveren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter G.P. Kleijn, in aanwezigheid van griffier I.N. Powell, en is openbaar gemaakt op 20 december 2019.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.28604

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. T. Bruinsma),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. W. Vrooman).

ProcesverloopBij besluit van 18 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.28605, plaatsgevonden op 10 december 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. B. de Haan als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen Y. Attayee.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt vast dat het beroepschrift op 26 november 2019, en daarmee één dag na het verstrijken van de beroepstermijn, is ingediend. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval de termijnoverschrijding verschoonbaar is, omdat op de laatste dag van de beroepstermijn van een technische storing in het digitale systeem van de Rechtspraak sprake was. Het beroep is derhalve ontvankelijk.
2. Het beroep ziet op de niet-ontvankelijkverklaring van de vijfde asielaanvraag van eiser bij besluit van 18 november 2019. De tweede asielaanvraag heeft eiser ingetrokken en de overige drie asielaanvragen zijn niet ingewilligd.
Toen eiser, tadjiek en soenniet, vanuit de provincie Baghlan (Afghanistan) in 2015 aankwam in Nederland was hij verslaafd aan opium, heroïne en crack.
Eiser is opgenomen in een methadon programma. Eiser bevindt zich thans in vreemdelingenbewaring en verweerder heeft het voornemen eiser op 18 december 2019 uit te zetten naar Afghanistan.
Eiser heeft aan de huidige vijfde asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij in Afghanistan als verslaafde het reële risico loopt op een onmenselijke behandeling. Voorts stelt eiser dat in Afghanistan en in de provincie Baghlan, waar hij vandaan komt, de algehele mensenrechtensituatie zo erg is verslechterd dat verweerder niet kan concluderen dat in dat land thans geen sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 15c van de Definitierichtlijn. Eiser doet een beroep op twee uitspraken (NL19.22418 en NL19.23699) waarin een verzoek om een voorlopige voorziening van een Afghaanse asielzoeker is toegewezen in afwachting van een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) over de veiligheidssituatie in Afghanistan.
3. De rechtbank overweegt het volgende.
3.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser zich ook in voorgaande procedures heeft beroepen op zijn drugsgebruik maar bij zijn eerste aanvraag niet heeft gesproken van de onmenselijke behandeling welke hij nu vreest.
De rechtbank onderschrijft het standpunt van verweerder dat dit feit thans geen nieuw feit of omstandigheid betreft.
3.2
Met betrekking tot het beroep op de verslechterde veiligheidssituatie in Afghanistan werpt verweerder eiser tegen dat hij geen informatie heeft ingebracht tegen het onder verwijzing naar het ambtsbericht van 6 maart 2019 over Afghanistan en het rapport van EASO van 13 juni 2019 over de veiligheidssituatie in Afghanistan (p.92) ingenomen standpunt van verweerder, dat ten aanzien van de provincie Baghlan, waar eiser vandaan komt, geen sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 15c van de Definitierichtlijn. In het verweerschrift en de daarbij als bijlage overgelegde pleitnota uit de voornoemde zaak bij de Afdeling, heeft verweerder zijn standpunt nader toegelicht. Eiser heeft niet aangegeven op welke punten het standpunt van verweerder onjuist zou zijn. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om de behandeling van deze zaak aan te houden in afwachting van de uitspraak van de Afdeling in de voornoemde zaak, waarin de algemene situatie in Afghanistan aan de orde is gesteld en waaraan op 30 september 2019 een behandeling ter zitting is gewijd. Eiser heeft niet geconcretiseerd welke in zijn procedure ingebrachte stukken ook worden betrokken in de procedure bij de Afdeling en waarover de Afdeling niet eerder heeft geoordeeld. Bovendien is onduidelijk gebleven op welke termijn de Afdeling uitspraak zal doen.
De enkele verwijzing in de aanvullende beroepsgronden naar een passage uit een brief van VluchtelingenWerk Nederland van 5 december 2019, dat in het halfjaarlijkse rapport van UNAMA van 30 juli 2019 staat dat het aantal slachtoffers in de provincie Baghlan steeg en dat uit een EASO-rapport van 12 juni 2019 blijkt dat de veiligheidssituatie in de provincie Baghlan verslechterd is, is te summier en is zonder nadere onderbouwing onvoldoende voor een ander oordeel.
Over de uitspraken van de voorlopige voorzieningenrechter waarop eiser zich beroept wordt overwogen, dat uit deze uitspraken niet blijkt dat het daar om een Afghaan, met etniciteit als van eiser, afkomstig uit Baghlan ging. Het beroep van eiser op deze uitspraken treft daarom geen doel. Verweerder heeft in dit verband terecht aangevoerd dat meer gewicht toekomt aan het oordeel van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens in het arrest van
5 november 2019 (32218/17) inzake A.A. tegen Zwitserland, dat er geen aanleiding bestaat om teug te komen van het in eerdere uitspraken over Afghanistan neergelegde oordeel dat de algemene situatie daar niet zodanig is dat uitzetting van een vreemdeling naar dat land reeds daarom een schending van artikel 3 van het EVRM oplevert.
Dat een van de door eiser aangehaalde uitspraken van een latere datum is dan het voornoemde arrest, is onvoldoende voor een ander oordeel.
Uit het hiervoor overwogene volgt dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hetgeen eiser over de verslechterde veiligheidssituatie in Afghanistan en in het bijzonder provincie Baghlan, heeft aangevoerd, geen nieuw feit of omstandigheid betreft.
4. De aanvraag is terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. I.N. Powell, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.