In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 13 december 2019 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van [verzoeker] tot verwijdering van zijn BKR-registratie. [verzoeker] had in 1998 een geldlening afgesloten en door een reeks van financiële problemen, waaronder een echtscheiding en een schuldsaneringstraject, was hij in de problemen gekomen met zijn kredietverplichtingen. Hoist Finance AB, de huidige schuldeiser, had de BKR-registratie van [verzoeker] geweigerd te verwijderen, ondanks zijn verzoeken daartoe. De rechtbank heeft de procedure en de feiten rondom de kredietverlening en de daaropvolgende registraties uitvoerig besproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de registratie op zichzelf terecht was en dat Hoist gerechtvaardigde belangen had om de registratie te handhaven. De rechtbank heeft de belangen van [verzoeker] bij verwijdering van de registratie afgewogen tegen de belangen van Hoist bij handhaving van de registratie. De rechtbank concludeerde dat de belangen van Hoist zwaarder wogen, vooral gezien de recente geschiedenis van betalingsproblemen van [verzoeker] en de omvang van de schade die Hoist had geleden. Het verzoek van [verzoeker] werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten van Hoist.