ECLI:NL:RBDHA:2019:13429
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bestuursrechtelijke procedure inzake terugkeerbesluit en inreisverbod voor vreemdeling met Indonesische nationaliteit
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 december 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser met de Indonesische nationaliteit en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had beroep ingesteld tegen een terugkeerbesluit en een inreisverbod dat op 29 januari 2019 door de staatssecretaris was uitgevaardigd. Eiser was in Nederland verblijvend zonder rechtmatig verblijf, en zijn visum was op 6 oktober 2017 verlopen. Tijdens een hoorzitting op 29 januari 2019 werd eiser gehoord over het terugkeerbesluit en het inreisverbod, maar hij was niet aanwezig op de zitting van 6 november 2019.
Eiser voerde aan dat het terugkeerbesluit en het inreisverbod disproportioneel waren en dat de staatssecretaris onvoldoende rekening had gehouden met zijn persoonlijke en medische situatie. Hij stelde dat hij in een shocksituatie verkeerde tijdens het gehoor en dat de staatssecretaris het motiveringsbeginsel had geschonden. Eiser deed ook een beroep op artikel 8 van het EVRM, omdat hij vriendschappen en familiebanden in Nederland en de Schengenlanden had opgebouwd.
De rechtbank oordeelde dat het beroep ongegrond was. De rechtbank stelde vast dat eiser onrechtmatig in Nederland verbleef en dat de staatssecretaris terecht het terugkeerbesluit en het inreisverbod had uitgevaardigd. De rechtbank vond dat eiser onvoldoende had onderbouwd dat zijn medische omstandigheden niet waren meegenomen in de besluitvorming. Ook de stelling dat hij vriendschappen en familiebanden had opgebouwd, werd niet voldoende onderbouwd. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris zijn besluit voldoende had gemotiveerd en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.