In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 27 augustus 2019 uitspraak gedaan in een incident dat betrekking heeft op de aanhouding van een schadestaatprocedure. De eiser, aangeduid als [eiser], heeft een vordering ingediend tegen de Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek (PMT) met betrekking tot een korting op zijn pensioen. De eiser vordert dat PMT hem terugbrengt in de positie waarin hij had moeten verkeren zonder de korting en dat PMT in de toekomst geen kortingen meer mag toepassen. De kantonrechter heeft eerder in een vonnis van 20 juni 2016 de eiser in het ongelijk gesteld, maar het Hof heeft deze uitspraak vernietigd en de eiser in het gelijk gesteld bij arrest van 8 mei 2018, waarbij PMT aansprakelijk is gesteld voor de schade van de eiser.
PMT heeft verzocht om de procedure aan te houden totdat de Hoge Raad een beslissing heeft genomen in de cassatieprocedure, omdat de uitkomst daarvan bepalend is voor de schadestaatprocedure. De eiser heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van PMT, stellende dat de aansprakelijkheid van PMT vaststaat en dat hij niet langer kan wachten op de uitkomst van de cassatieprocedure. De kantonrechter heeft overwogen dat de aansprakelijkheid van PMT nog niet onherroepelijk vaststaat en dat de procedure bij de Hoge Raad niet noodzakelijkerwijs een eindstation hoeft te zijn. De kantonrechter heeft uiteindelijk besloten om het verzoek tot aanhouding van de schadestaatprocedure te honoreren, met de bepaling dat de behandeling van de schadestaatprocedure hervat dient te worden zodra er uitsluitsel is over de aansprakelijkheid van PMT. De hoofdzaak is verwezen naar de parkeerrol van december 2019.