In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 november 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een eiser met de Belarussische nationaliteit. De eiser heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op de stelling dat de eiser onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat hij als homoseksuele man in Wit-Rusland een reëel risico op vervolging liep. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder onvoldoende gemotiveerd heeft waarom de eiser niet in aanmerking zou komen voor asiel, ondanks de door de eiser aangevoerde feiten over zijn seksuele geaardheid en de discriminatie die hij heeft ondervonden in zijn thuisland. De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag vernietigd en de Staatssecretaris opgedragen om een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank heeft ook de proceskosten van de eiser toegewezen, die zijn vastgesteld op € 1.024,-. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van asielaanvragen, vooral in gevallen waarin de aanvrager aangeeft te worden bedreigd vanwege zijn seksuele geaardheid.