ECLI:NL:RBDHA:2019:13393

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 december 2019
Publicatiedatum
13 december 2019
Zaaknummer
NL19.2741
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Iraanse nationaliteit met betrekking tot ingangsdatum verblijfsvergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 december 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een asielaanvraag van een eiseres met de Iraanse nationaliteit. Eiseres had eerder, op 26 juni 2017, een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die was afgewezen. De rechtbank Den Bosch verklaarde dit beroep ongegrond op 13 november 2017. Eiseres diende op 4 mei 2018 een opvolgende aanvraag in, die op 1 februari 2019 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid werd ingewilligd, met een verblijfsvergunning die inging op 9 juli 2018. Echter, op 8 november 2019 werd een aanvullend besluit genomen, waarbij de ingangsdatum werd gewijzigd naar 4 mei 2018. Eiseres ging in beroep tegen dit besluit, omdat zij vond dat de vergunning met terugwerkende kracht vanaf de datum van haar eerste aanvraag moest ingaan.

Tijdens de zitting op 20 november 2019 verscheen eiseres niet, maar haar gemachtigde was aanwezig. De rechtbank overwoog dat de ingangsdatum van de verblijfsvergunning correct was vastgesteld op 4 mei 2018, en dat de eerdere afwijzing van de eerste aanvraag in rechte vaststond. De rechtbank concludeerde dat er geen nieuwe gronden waren ingediend tegen het aanvullend besluit en dat de staatssecretaris terecht had gehandeld. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en veroordeelde de staatssecretaris in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 512,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.2741

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] eiseres, V-nummer: [v-nummer]

(gemachtigde: mr. L.J. Blijdorp),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. F. Saglik).

Procesverloop

Bij besluit van 1 februari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de opvolgende aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingewilligd en een vergunning verleend met ingang van 9 juli 2018 tot 9 juli 2023.
Op 8 november 2019 heeft verweerder een aanvullend besluit genomen, waarbij de ingangsdatum van de verleende vergunning is gewijzigd naar 4 mei 2018.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 november 2019. Eiseres en haar gemachtigde zijn zonder bericht niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres heeft de Iraanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1985. Eiseres heeft eerder, op 26 juni 2017, een eerste aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaald tijd. Hieraan heeft eiseres ten grondslag gelegd dat zij is bekeerd tot het christendom en als gevolg hiervan problemen heeft ondervonden. Bij besluit van 1 september 2017 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Het hiertegen ingestelde beroep is bij uitspraak van 13 november 2017 van de rechtbank Den Bosch ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 18 december 2017 (201709191/I/V2) van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) is het besluit van 1 september 2017 in rechte komen vast te staan.
2. Op 4 mei 2018 heeft eiseres onderhavige opvolgende aanvraag ingediend. Verweerder heeft bij besluit van 1 februari 2019 de aanvraag van eiseres ingewilligd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000, en haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend. Deze verblijfsvergunning is verleend met ingang van 9 juli 2018 tot 9 juli 2023.
3. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert hiertoe
– zakelijk weergegeven – het volgende aan. Eiseres betoogt dat de goed gemotiveerde en onderbouwde aanvraag van 26 juni 2017 zonder gedegen inhoudelijke beoordeling en motivering is afgewezen. Eiseres ziet niet in hoe hetzelfde relaas de ene keer een negatief besluit oplevert en de volgende keer een positief besluit. Eiseres betoogt dat verweerder, gezien deze omstandigheden, de vergunning met terugwerkende kracht moet laten ingaan met ingang van de aanvraagdatum in de eerste procedure. De te late ingangsdatum heeft gevolgen voor de omzetting van de verblijfsvergunning naar onbepaalde tijd.
4. Verweerder heeft vervolgens geconstateerd dat per abuis een verkeerde datum als ingangsdatum is aangehouden en via het aanvullend besluit dit gebrek gerepareerd. De asielvergunning is verleend met ingang van 4 mei 2018 tot en met 4 mei 2023.
4.1
Voorts heeft verweerder gemotiveerd verweer gevoerd. Verweerder betoogt dat, gelet op het bepaalde in artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het reeds ingediende beroep mede betrekking heeft op het aanvullende besluit. Verweerder verwijst naar artikel 44, tweede lid, van de Vw 2000 waaruit volgt dat de verblijfsvergunning, indien de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, aanhef en onder a, wordt ingewilligd, wordt verleend met ingang van de datum waarop de aanvraag is ontvangen. Verweerder betoogt dat doordat in rechte vast is komen te staan dat eiseres ten tijde van haar eerste asielaanvraag niet aan de vereisten voor vergunningverlening voldeed, eiseres niet kan worden gevolgd in haar stelling dat de ingangsdatum van haar asielvergunning gelegen dient te zijn op de aanvraagdatum van haar
eerste asielaanvraag.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
De rechtbank stelt vast dat met het aanvullend besluit de ingangsdatum van de verleende verblijfsvergunning is gewijzigd in 4 mei 2018. Het aanvullend besluit van
8 november 2018 komt niet (geheel) tegemoet aan het betoog van eiseres, in zoverre dat de verblijfsvergunning volgens haar had moeten worden verleend met ingang van 26 juni 2017.
5.2
De rechtbank stelt voorts vast dat eiseres geen nieuwe gronden heeft ingediend tegen het aanvullend besluit. Gelet hierop hebben de gronden van beroep van 7 maart 2019 op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb mede betrekking op het aanvullend besluit.
5.3
Ten aanzien van de beroepsgrond dat de verleende vergunning met terugwerkende kracht tot aan de datum van de eerste aanvraag dient in te gaan, overweegt de rechtbank als volgt.
Op grond van artikel 44, tweede lid, van de Vw 2000 wordt de verblijfsvergunning, indien de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, aanhef en onder a, wordt ingewilligd, verleend met ingang van de datum waarop de aanvraag is ontvangen.
De rechtbank stelt vast dat met de uitspraak van 18 december 2017 van de Afdeling in rechte is komen vast te staan dat ten tijde van de eerste asielaanvraag van eiseres niet is gebleken van een oprechte bekering tot het christendom in Iran en dat het gestelde relaas terecht niet geloofwaardig is bevonden. Daarmee is de procedure met betrekking tot de asielaanvraag van eiseres van 26 juni 2017 beëindigd. Voorts stelt de rechtbank vast dat eiseres in de huidige procedure aan haar opvolgende asielaanvraag nieuwe feiten en omstandigheden ten grondslag heeft gelegd, bijvoorbeeld dat zij zich in Nederland heeft verdiept in het christendom en een geloofsgroei heeft doorgemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat sprake is van gewijzigde omstandigheden ten opzichte van haar eerste aanvraag. De inwilliging van de opvolgende asielaanvraag is gebaseerd op de afgelegde verklaringen van eiseres aangaande haar geloofsverdieping en geloofsgroei. De beroepsgrond slaagt niet.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder, gelet op artikel 28, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met artikel 44, tweede lid, van de Vw 2000 de ingangsdatum van de verblijfsvergunning van eiseres terecht heeft laten ingaan per 4 mei 2018.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Er bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van haar beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, aangezien met het beroep door eiseres is bewerkstelligd dat een aanvullend besluit is genomen waarmee een eerdere ingangsdatum aan de vergunningverlening is verbonden. De proceskosten zijn begroot op € 512,- op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde van € 512,- per punt en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 512,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. B.P.C. Vonck, griffier. Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.