Overwegingen
1. Eiser is van Turkse nationaliteit. Zijn asielaanvraag heeft hij ingediend op
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
1. de gestelde identiteit en nationaliteit en herkomst;
2. de gestelde homoseksuele geaardheid;
3. de gestelde problemen die eiser door zijn seksuele geaardheid heeft ondervonden aan de zijde van zijn studievrienden en familie;
4. de gestelde problemen die eiser ondervindt door zijn Koerdische afkomst;
5. de gestelde problemen die eiser heeft ondervonden vanwege zijn religie.
3. Verweerder heeft het standpunt ingenomen dat de relevante elementen 1, 4 en 5 geloofwaardig zijn, maar de relevante elementen 2 en 3 ongeloofwaardig. Eiser kan niet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88, het Vluchtelingenverdrag), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76). Verder neemt verweerder het standpunt in dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Turkije een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en neemt het standpunt in dat hij niet conform de richtlijnen van de Werkinstructie (WI) 2018/9 is gehoord. Eiser stelt voorts dat verweerder ten onrechte de bij de zienswijze overgelegde stukken ter onderbouwing van zijn gestelde seksuele gerichtheid, los van elkaar heeft beoordeeld. Specifiek ten aanzien van de overgelegde foto’s stelt eiser dat verweerder onzorgvuldig te werk is gegaan door geen duidelijkere kopieën van de foto’s bij de gemachtigde van eiser op te vragen. Tot slot heeft verweerder ten onrechte eisers seksuele gerichtheid ongeloofwaardig geacht.
5. De rechtbank overweegt dat in de WI 2018/9 wordt ingegaan op het onderzoek dat verweerder doet naar de geloofwaardigheid in zaken waarin LHBT-gerichtheid als asielmotief is aangevoerd. In paragraaf 3 wordt ingegaan op de manier waarop de geloofwaardigheid moet worden beoordeeld. Daarbij komt ook het referentiekader van de vreemdeling aan de orde. Vermeld wordt dat het sterk afhankelijk is van de individuele zaak welk gewicht toekomt aan de antwoorden op de vragen die zijn gesteld over iemands seksuele gerichtheid. Aspecten van het referentiekader die hierbij volgens de WI een rol spelen zijn onder meer opleidingsniveau, leeftijdsfase, cultuur en afkomst. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte het standpunt ingenomen dat het nader gehoor is afgenomen op de manier zoals omschreven in de WI 2018/9 onder paragraaf 3.
6. De rechtbank ziet voorts geen grond voor het oordeel dat verweerder de
WI 2014/10 niet juist heeft toegepast door de bij de zienswijze overgelegde stukken los van elkaar te beoordelen. Dit standpunt is niet onderbouwd en vindt geen steun in het bestreden besluit.
7. Verweerder heeft de gestelde homoseksualiteit beoordeeld aan de hand van de vier thema’s genoemd in de WI 2018/9. In het nader gehoor zijn aan eiser vragen gesteld over deze thema’s. Verweerder heeft de homoseksualiteit van eiser niet geloofwaardig geacht.
Hiertoe heeft verweerder overwogen dat de verklaringen van eiser binnen het thema “privéleven” bijna uitsluitend gericht zijn op seks. Dit geldt voor de verklaringen aangaande de bewustwording op jonge leeftijd van eisers homoseksualiteit, evenals voor de relaties die eiser stelt te hebben gehad en ook zijn antwoorden op de vraag hoe eiser het persoonlijk heeft beleefd toen hij ontdekte homoseksueel te zijn. Aangezien eiser heeft verklaard al vanaf jonge leeftijd bewust te zijn geweest van zijn homoseksualiteit, heeft verweerder overwogen dat van eiser mag worden verwacht dat hij bij het doorvragen over relaties, gevoelens en wat het betekent om homoseksueel te zijn meer verklaart ten aanzien van zijn identiteit dan enkel over seksuele handelingen. Ten aanzien van het thema “huidige en voorgaande relaties, contacten in het land van herkomst en contact met of kennis van LHBT-groepen” heeft verweerder overwogen dat eiser ten aanzien van [C] en [A] geen persoonlijke informatie kent en dit tot gevolg heeft dat eiser niet overtuigend heeft verklaard over de relaties die hij stelt met hen te hebben gehad. Hetzelfde geldt voor de eenmalige contacten die eiser stelt te hebben gehad. Verweerder heeft voorts overwogen dat eiser wisselend heeft verklaard over zijn kennis van LHBT-groepen in Turkije, zodat ook deze verklaringen niet overtuigen. Ten aanzien van het thema “contact met LHBT's in Nederland en kennis van de Nederlandse situatie” heeft verweerder overwogen dat eiser op de hoogte is van de situatie van LHBT's in Nederland, maar dat dit niet leidt tot de conclusie dat de seksuele gerichtheid aannemelijk is. Eiser kan immers ook op een andere manier dan door eigen ervaring kennis hebben genomen van de situatie van LHBT's in Nederland. Tot slot heeft verweerder ten aanzien van het thema “discriminatie, repressie en vervolging in land van herkomst” overwogen dat eiser ook hier niet overtuigt, nu uit zijn verklaringen niet blijkt dat eiser op de hoogte is van het feit dat in Turkije tientallen organisaties actief zijn die opkomen voor de belangen van LHBT's in dat land, maar de afgelopen jaren te kampen hebben met toenemende restricties.
8. Naar het oordeel van de rechtbank is het weliswaar opmerkelijk te noemen dat eiser zich in het relaas ten aanzien van de door hem gestelde relaties en contacten met name concentreert op de seksuele ervaringen, maar laat dit onverlet dat zijn gestelde homoseksualiteit niet zonder meer ongeloofwaardig kan worden geacht. Hierbij is van belang dat het relaas over zijn relaties geen tegenstrijdigheden of ongerijmde wendingen bevat. Daarbij komt dat eiser voorts wel degelijk persoonlijke informatie weet te geven over de familie van [A] , waar in het nader gehoor niet op door is gevraagd, zodat verweerder niet wordt gevolgd in het standpunt dat hij daarover te weinig heeft verklaard. Het feit dat eiser summier verklaart over zijn gevoelens omtrent (het ontdekken van) zijn geaardheid en de betekenis daarvan is volgens verweerder een belangrijke reden voor het niet aannemelijk achten van eisers geaardheid, gelet op zijn achtergrond, leeftijd en intellectueel niveau. Niet betwist is evenwel dat eiser afkomstig is uit een conservatief milieu, hetgeen kan verklaren dat hij niet gewend is om op een dergelijke indringende manier zijn gevoelsleven te beschouwen en daar uiting aan te geven. Daarbij is voorts van belang dat nu het gaat om de beoordeling van de geloofwaardigheid van seksuele geaardheid, waarvoor bij uitstek geldt dat de omgang daarmee in vergaande mate wordt bepaald door een veelheid aan persoonsgebonden eigenschappen, naar het oordeel van de rechtbank in dit geval onvoldoende sprake is van duidelijke, ondubbelzinnige contra-indicaties die maken dat het relaas van eiser op dit punt ongeloofwaardig moet worden geacht. Eisers wisselende verklaringen over zijn kennis dan wel betrokkenheid bij de LHBT-groepen in Turkije vormen onvoldoende grond voor een ander oordeel. De rechtbank vindt ten slotte steun voor dit oordeel in de brief en aanwezigheid ter zitting van Autry Johnson, de huidige partner van eiser, en de verklaring van [B] , die inzicht geven in de wijze waarop eiser omgaat met zijn geaardheid sinds hij in Nederland is. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er een motiveringsgebrek kleeft aan het bestreden besluit. Reeds hierom is het beroep gegrond en komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking.
9. De rechtbank ziet echter aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit geheel in stand blijven, nu ook als uitgegaan wordt van eisers homoseksualiteit, dit niet kan leiden tot verlening van de gevraagde vergunning. De rechtbank overweegt hiertoe dat verweerder niet ten onrechte de gestelde problemen met familie en studievrienden vanwege zijn geaardheid niet geloofwaardig heeft geacht. De rechtbank overweegt hiertoe dat verweerder niet ten onrechte de verklaring van eiser dat zijn studievrienden op de hoogte zijn geraakt van eisers homoseksualiteit omdat zijn ex-partner [A] hen dit zou hebben verteld en daarbij intieme foto’s van hen beide zou hebben laten zien, ongeloofwaardig heeft geacht, nu [A] daarmee niet alleen eiser, maar ook zichzelf in gevaar zou brengen. Daarbij mocht verweerder betekenis toekennen aan het feit dat eiser ook heeft verklaard dat hij en [A] juist heel voorzichtig waren omdat ze niet wilden dat mensen op de hoogte raakten van hun seksuele geaardheid. In dit verband is eveneens opmerkelijk dat zij overgingen tot het maken van deze intieme foto’s. Ten slotte klopt het door eiser genoemde moment van het maken van de foto’s (te weten na een jaar een relatie te hebben gehad) niet met de eerder door hem genoemde duur van de relatie, te weten ongeveer een half jaar.
Voorts heeft verweerder in het voornemen en het bestreden besluit afdoende gemotiveerd waarom de door eiser gestelde manier waarop de vermoedens van eisers broer Orhan over eisers seksuele geaardheid zijn bevestigd, ongeloofwaardig zijn bevonden. Verweerder heeft niet ten onrechte het standpunt ingenomen dat eisers verklaringen hierover wisselend zijn en ongerijmdheden bevatten. Verweerder heeft voorts terecht overwogen dat eiser wisselende verklaringen heeft afgelegd ten aanzien van de gevolgen van de ontdekking door Orhan. Zo heeft eiser eerst verklaard dat zijn broer van plan was hem die nacht nog te vermoorden. Eisers moeder zou de hele nacht bij hem zijn gebleven om dat te voorkomen. Later heeft eiser zijn verklaring gewijzigd naar dat Orhan hem niet direct zou willen vermoorden, maar dat er een familieberaad zou worden gehouden en daar zou worden besloten of eiser vermoord moest worden. Tot slot heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat het feit dat eiser drie weken heeft gewacht met het indienen van zijn asielaanvraag, steun vormt voor het oordeel dat de gestelde problemen niet geloofwaardig zijn.
10. De rechtbank overweegt voorts dat verweerder ter zitting zijn standpunt heeft aangevuld in die zin dat ook als uit moet worden gegaan van eisers gestelde seksuele geaardheid, dit enkele feit nog niet maakt dat eiser in Turkije te vrezen heeft voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM dan wel dat sprake is van vluchtelingschap als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag. De rechtbank ziet – mede gelet op hetgeen uit de landeninformatie zoals opgenomen in de Vreemdelingencirculaire 2000 over Turkije naar voren komt – geen aanleiding hierover anders te oordelen.
11. De rechtbank overweegt tot slot dat verweerder niet ten onrechte heeft geconcludeerd dat de geloofwaardig bevonden problemen vanwege zijn Koerdische afkomst en religie, niet leiden tot de conclusie dat sprake is van vluchtelingschap zoals bedoeld in het Vluchtelingenverdrag. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat uit de verklaringen van eiser aangaande de gestelde ondervonden discriminatie niet blijkt van een dusdanig ernstige beperking van de bestaansmogelijkheden dat het voor eiser onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied te kunnen functioneren. Immers, uit de verklaringen van eiser blijkt dat hij in Turkije heeft kunnen wonen, studeren en werken. Ten aanzien van de gestelde problemen aangaande zijn religie heeft eiser desgevraagd verklaard dat hij hierdoor geen problemen heeft ondervonden met de autoriteiten of met anderen. Eiser komt dan ook niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op basis van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet.
12. Gelet op hetgeen hiervoor onder 8 is overwogen, zal het beroep gegrond worden verklaard. Het geconstateerde motiveringsgebrek kan evenwel niet leiden tot een andere uitkomst en om die reden worden de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten.
13. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).