ECLI:NL:RBDHA:2019:13383

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2019
Publicatiedatum
12 december 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5621
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terecht opgelegde naheffingsaanslagen parkeerbelasting en de definitie van onmiddellijk in- of uitstappen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 december 2019 uitspraak gedaan over vier naheffingsaanslagen parkeerbelasting die aan eiser zijn opgelegd. De kern van het geschil betreft de vraag of de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd, met name of er op de relevante tijdstippen sprake was van het onmiddellijk in- of uitstappen van personen. De rechtbank overweegt dat bij het in- of uitstappen de bestuurder zichtbaar moet zijn en dat deze situatie kortdurend moet zijn. Uit de bewijsstukken, waaronder scanfoto's, blijkt dat eiser niet zichtbaar was rondom het voertuig en dat hij van het voertuig is weggelopen. Eiser verklaarde ter zitting dat hij zijn moeder hielp met haar jas voordat hij samen met haar naar de auto liep. De rechtbank concludeert dat deze handelingen niet onder het onmiddellijk in- of uitstappen vallen, waardoor er sprake is van parkeren. De beroepen van eiser zijn ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de auto van eiser op verschillende parkeerplaatsen stond waar parkeerbelasting verschuldigd was. Tijdens controles is geconstateerd dat er geen parkeerbelasting was voldaan en dat er geen geldige parkeervergunning aanwezig was. Eiser betwistte de naheffingsaanslagen en stelde dat hij op bepaalde momenten wel degelijk parkeerbelasting had betaald, maar kon dit niet onderbouwen. De rechtbank oordeelt dat verweerder de naheffingsaanslagen terecht heeft opgelegd, aangezien eiser niet heeft aangetoond dat hij aan de voorwaarden voor onmiddellijk in- of uitstappen voldeed. Bovendien kon de rechtbank geen beroep doen op de hardheidsclausule, omdat dit niet aan de beoordeling was onderworpen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 19/5621, SGR 19/5622, SGR 19/5623 en SGR 19/5624

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

19 december 2019 in de zaken tussen

[EISER], wonende te [PLAATS], eiser

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 14 augustus 2019 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser opgelegde naheffingsaanslagen parkeerbelasting.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 december 2019.
Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [A].

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Overwegingen

1. De auto van eiser (de auto) heeft op diverse parkeerplaatsen gestaan die door burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag zijn aangewezen als locatie waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd (de locaties). Het gaat om de volgende constateringen.
Datum constatering
Tijdstip constatering
Straat constatering
6-6-2019
13:39
[W]
13-6-2019
13:33
[C]
13-6-2019
16:20
[B]
17-6-2019
12:46
[C]
2. Tijdens een controle op de voormelde data en tijdstippen is geconstateerd dat voor de auto geen parkeerbelasting was voldaan en dat geen sprake was van parkeren met een geldige parkeervergunning. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder aan eiser vier naheffingsaanslagen opgelegd ten bedrage van € 62,85, bestaande uit € 1,85 aan parkeerbelasting en € 61 aan kosten van de naheffingsaanslag. Het totaalbedrag van de naheffingsaanslagen bedraagt aldus € 251,40.
3. In geschil is of de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd. Meer specifiek is in geschil of op de genoemde tijdstippen sprake was van het onmiddellijk in- of uitstappen van personen.
4. Eiser stelt dat de naheffingsaanslagen ten onrechte zijn opgelegd, nu sprake was van het onmiddellijk in- of uitstappen van personen. Op de momenten van de controles haalde eiser zijn moeder op om haar vervolgens een arts of naar de fysiotherapeut te brengen, dan wel had eiser voor zijn moeder boodschappen gedaan, daarom is volgens eiser geen sprake van parkeren zoals verweerder dat heeft gesteld. Voorts stelt eiser dat hij op een tweetal momenten namelijk 6 en 13 juni 2019 wel degelijk parkeerbelasting heeft voldaan.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd.
6. Op grond van artikel 1, aanhef en onderdeel d, van de Verordening parkeerbelastingen 2008 van de gemeente Den Haag wordt, in overeenstemming met artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet, onder parkeren verstaan het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen. Onder het begrip ‘onmiddellijk in- of uitstappen’ kunnen slechts handelingen worden verstaan die een daadwerkelijk in- en uitstappen uit de auto vormen. Het gedurende enkele minuten op de parkeerplaats achterlaten van de auto kan daaronder niet worden begrepen (Hof Arnhem, 16 juli 2003, ECLI:NL:GHARN:2003:AI1627). Van laden en lossen is slechts sprake indien grote of zware goederen in- of uitgeladen worden.
7. De rechtbank overweegt dat bij de situatie waarbij sprake is van het in- of uitstappen van personen de bestuurder zichtbaar is en dat deze situatie kortdurend is. Uit de scanfoto’s blijkt dat eiser niet zichtbaar was rondom het voertuig en dat hij van het voertuig is weggelopen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser ter zitting heeft verklaard dat hij de woning binnen gaat om zijn moeder te helpen met haar jas en dan samen met haar naar de auto loopt. Deze handelingen vallen niet onder het onmiddellijk in- of uitstappen van personen, om die reden is er sprake van parkeren. Eiser heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat op de momenten waarop de constateringen zijn gedaan sprake was van laden en/of lossen. Eiser stelt dat hij op een tweetal momenten wel degelijk parkeerbelasting heeft voldaan. Echter heeft eiser geen bewijs geleverd die de gemotiveerde betwisting van deze stelling door verweerder weerlegd. Het betoog van eiser kan om die reden dan ook niet slagen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de naheffingsaanslagen dan ook terecht aan eiser opgelegd.
8. Voor zover eiser een beroep doet op de hardheidsclausule kan dit beroep in deze procedure niet aan de orde komen nu de toepassing van artikel 63 van de Awr niet aan de beoordeling van de rechtbank is onderworpen. De rechtbank kan hierdoor niet anders dan verweerder hierin volgen.
9. Gelet op wat hiervoor is overwogen zijn de beroepen ongegrond verklaard.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Kouwenhoven, rechter, in aanwezigheid van
mr. P. Jasperse, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 december 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.