1.3Verweerder heeft bij het primaire besluit de gevraagde omgevingsvergunning voor de onder 1.2 genoemde activiteiten verleend. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat wordt voldaan aan de beoordelingsgronden van het Bouwbesluit 2012 en de Bouwverordening. Voorts is het (gewijzigde) bouwplan volgens de Welstands- en Monumentencommissie (hierna: welstandscommissie) niet (meer) in strijd met de redelijke eisen van welstand. Wat betreft de geconstateerde strijdigheden met het vigerende bestemmingsplan ziet verweerder aanleiding de afwijking van de desbetreffende bestemmingsplanregels toe te staan op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2° van de Wabo juncto artikel 4, eerste lid van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor).
2. Eiser, die naast het perceel van vergunninghouder woont, op nummer 115, heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Verweerder heeft het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en zich – samengevat weergegeven – op het standpunt gesteld dat, bij nader inzien, geen sprake is van strijdigheid met het bestemmingsplan. Daarom is sprake van een gebonden beschikking en is een belangenafweging niet aan de orde. Verder ziet verweerder geen aanleiding om het positieve oordeel van de welstandscommissie niet te volgen. Daarom is de omgevingsvergunning terecht verleend, aldus verweerder.
3. Eiser voert in beroep – samengevat weergegeven – aan dat het bestemmingsplan zelf onjuist is. In dat kader acht eiser van belang dat de bestaande overkapping ten onrechte is aangemerkt als bestaande bebouwing. Ook is het bestemmingsplan in strijd met de Rijksaanwijzing als beschermd stadsgezicht in d zin van artikel 1 onder g van de Monumentenwet. Daarom zou bij wijze van exceptieve toetsing geoordeeld moeten worden dat het planologisch regime geen grondslag voor de omgevingsvergunning kan vormen. Subsidiair stelt eiser dat wél sprake is van strijd met het bestemmingsplan. Ten slotte voort eiser aan dat de motivering van het bestreden besluit niet correct en onvoldoende is om het bestreden besluit te kunnen dragen.
4. Bij brief van 8 februari 2019 heeft vergunninghouder zich – samengevat weergegeven – op het standpunt gesteld dat de omgevingsvergunning terecht is verleend.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk;
(…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan;
(…).
Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk geweigerd, in geval van, kort gezegd, (a) strijd met het Bouwbesluit, (b) strijd met de Bouwverordening, (c) strijd met het bestemmingsplan en (d) strijd met de redelijke eisen van welstand.