6.3De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat eiser summier, oppervlakkig en niet inzichtelijk heeft verklaard over zijn eigen ervaringen en persoonlijke beleving ten aanzien van zijn biseksuele gerichtheid. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte overwogen dat eiser ten aanzien van zijn bewustwording en gevoelens blijft steken in oppervlakkige verklaringen en algemeenheden. Nu eiser sinds enkele jaren weet zou hebben van zijn geaardheid mag van hem verwacht worden dat hij hier meer inzicht in weet te verschaffen, te meer nu dit één van de hoofdredenen voor hem is om asiel aan te vragen. Voorts is van belang dat eiser ook over het contact met [A] weinig en niet consistent heeft kunnen verklaren, hetgeen verweerder wel van hem heeft mogen verwachten gelet op het feit dat [A] de enige mannelijke persoon was die eiser echt leuk vond en hij meer dan twee jaar contact met hem heeft (gehad). Daarbij heeft verweerder mogen betrekken dat eiser bij zijn beschrijving over de aantrekkingskracht tot [A] zijn gevoelens niet verder kan beschrijven dan ‘een verzameling van gevoelens’. Verder heeft verweerder kunnen betrekken dat eiser niet is ingegaan op de concrete gevoelens en emoties die hij heeft gehad met betrekking tot de (verdere) ontdekking van zijn gestelde seksuele gerichtheid. Verweerder mag dit wel van eiser verwachten, zeker nu eiser zelf heeft verklaard dat biseksualiteit niet wordt geaccepteerd in Marokko en door zijn familie. Voorts heeft verweerder niet ten onrechte het standpunt ingenomen dat eiser desgevraagd niet (voldoende) kan concretiseren hoe en waarom hij zijn gevoelens uiteindelijk wel heeft geaccepteerd. Eiser volstaat met de mededeling dat hij het aangetrokken voelen tot beide seksen niet accepteerde, maar dit later heeft losgelaten omdat dit in ‘zijn natuur’ zit. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser zeer oppervlakkig en onvoldoende concreet heeft verklaard over zijn innerlijke strijd. Dit doet verder afbreuk aan de geloofwaardigheid van eisers verklaringen over zijn seksuele gerichtheid. Verder heeft verweerder zich eveneens terecht op het standpunt gesteld dat eiser summier heeft verklaard over de LHBT-gemeenschap in zijn land van herkomst.
7. Gelet op de ongeloofwaardig geachte biseksuele gerichtheid van eiser heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser op grond daarvan geen reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dan wel dat sprake is van een gegronde vrees voor vervolging. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
8. Ten aanzien van de stelling van eiser dat de mogelijke oproeping voor de dienstplicht door verweerder onvoldoende is betrokken en gemotiveerd door verweerder bij de beoordeling van de zwaarwegendheid overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft niet ten onrechte aan eiser tegengeworpen dat uit de door eiser aangevoerde algemene bronnen, te weten een brief van Vluchtelingenwerk Nederland van 19 februari 2019 met bijlagen, niet is gebleken dat alle Marokkaanse jongeren in dienst zullen moeten, noch op welke termijn jongeren opgeroepen zullen worden voor de dienstplicht. Voorts heeft verweerder terecht opgemerkt dat uit openbare bronnen blijkt dat er diverse vrijstellingen mogelijk zijn. Niet is gebleken dat eiser geen vrijstelling zou kunnen krijgen, noch dat hij heeft onderzocht welke mogelijkheden hiertoe zijn. De enkele stelling dat hij geen vrijstelling zal kunnen krijgen, heeft verweerder onvoldoende mogen achten om anders te concluderen. Verweerder heeft niet ten onrechte niet geloofwaardig geacht dat eiser bij terugkeer naar Marokko in militaire dienst zal moeten.
9. Gelet op het voorgaande is Marokko voor eiser te beschouwen als veilig land van herkomst. Verweerder heeft eiser daarom terecht niet in aanmerking gebracht voor verlening van een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000 en heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.