In deze beschikking van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 16 januari 2019, heeft de rechter-commissaris mr. M.L. Ruiter beslist op een vordering van de officier van justitie tot het verlenen van een machtiging voor een netwerkzoeking. De vordering was ingediend in het kader van een strafrechtelijk onderzoek tegen een verdachte, wiens computer eerder in beslag was genomen tijdens een doorzoeking van zijn woning op 17 september 2018. De officier van justitie verzocht om toestemming voor een netwerkzoeking vanaf de in beslag genomen computer, die zich op een andere locatie bevond dan de woning van de verdachte.
De rechter-commissaris overwoog dat, hoewel er geen netwerkzoeking had plaatsgevonden tijdens de eerdere doorzoeking, dit niet in de weg stond om op een later moment een netwerkzoeking te vorderen. De rechter-commissaris stelde vast dat hij bevoegd was om te beslissen op basis van de artikelen 125i en 125j van het Wetboek van Strafvordering. Hij oordeelde dat de vordering kon worden toegewezen, onder de voorwaarden zoals beschreven in de vordering en het bijbehorende proces-verbaal.
De rechter-commissaris benadrukte dat het terugplaatsen van de computer in de woning om een situatie van een doorzoeking te creëren als gekunsteld kon worden beschouwd. Hij concludeerde dat het onderzoek aan de computer ook op een andere locatie, zoals het politiebureau, kon plaatsvinden, wat de inbreuk op de privacy van de verdachte zou verminderen. Uiteindelijk verleende hij de machtiging voor de netwerkzoeking op de locatie waar de computer zich bevond, in overeenstemming met de vordering van de officier van justitie.