3.4De beoordeling van de tenlastelegging
Het letsel en het overlijden van het slachtoffer
Het slachtoffer is, nadat de verdachte 112 had gebeld, met de ambulance naar het ziekenhuis gebracht, waar zij later die dag is overleden. Volgens de forensisch arts was sprake van een niet-natuurlijk overlijden, met als doodsoorzaak hersenletsel dat niet met het leven verenigbaar is.
Op 13 juni 2017 heeft dr. Soerdjbalie-Maikoe (arts en forensisch patholoog, hierna ook aan te duiden als Soerdjbalie) aan de hand van het schouwverslag van de forensisch arts een voorlopig sectierapport opgemaakt. Hierin staat dat de distributie van de letsels van het slachtoffer ontstaan kan zijn door een complexe val van de trap. Ook kan meervoudig slaan of stoten als oorzaak van het ontstaan van de letsels niet worden uitgesloten.
Op 10 augustus 2017 heeft Soerdjbalie pathologisch onderzoek uitgevoerd op het lichaam van het slachtoffer. In het pathologisch rapport staat dat het slachtoffer aan de achterkant van haar hoofd drie rood-paarse huidverkleuringen had. Deze letsels werden ‘Q, R en S’ genoemd. Letsel Q betrof het grootste letsel. Het slachtoffer had bloeduitstortingen onder de hersenvliezen en een lineaire breuk in het schedeldak, die met meerdere breuken werd voorgezet in de schedelbasis. Ook was sprake van vochtophoping in de hersenen. De dood van het slachtoffer werd verklaard door verwikkelingen van ernstig schedel-hersen(vlies)letsel, opgeleverd door inwerking van hevig uitwendig botsend mechanisch geweld op het hoofd, zoals door meervoudig slaan met één of meerdere voorwerpen of door anderszins hevig stoten van het hoofd tegen structuren. Het slachtoffer had daarnaast letsel op andere plaatsen aan haar lichaam (gelaat, linkeroor, armen, benen, rug, heupen en rechterbil), bestaande uit onderhuidse bloeduitstortingen en oppervlakkige huidbeschadigingen. Soerdjbalie heeft verklaard dat die letsels zijn ontstaan als gevolg van bijvoorbeeld stoten, vallen, slaan of een combinatie daarvan en geen rol van betekenis hebben gespeeld bij het intreden van de dood. In het pathologisch rapport heeft Soerdjbalie, die de trap in de woning van het slachtoffer en de verdachte heeft gezien, tevens gesteld dat de letsels aan het hoofd van het slachtoffer niet in het kader van een val van die trap en onder die omstandigheden kunnen worden verklaard. Bij haar bevindingen acht zij een hypothese van slaan waarschijnlijker dan een hypothese van vallen.
Op 27 december 2017 heeft Soerdjbalie aanvullende vragen beantwoord, waarbij haar antwoord luidde dat haar bevindingen veel waarschijnlijker zijn wanneer de doodsoorzaak (mede) het gevolg is van uitwendig geweld dat de letsels Q, R en S heeft opgeleverd, dan wanneer de doodsoorzaak het gevolg is van een val van de trap. Bij ‘veel waarschijnlijker’ is sprake van een ordegrootte van de bewijskracht van 100 tot 10.000.
Ter zitting van 17 oktober 2019 heeft Soerdjbalie verklaard dat aan het hoofd van het slachtoffer meerdere letsels zaten en dat het niet mogelijk is één letsel aan te wijzen dat het dodelijke hersenletsel heeft veroorzaakt. Het letsel aan het hoofd kan zijn ontstaan door hevig stoten, dat bijvoorbeeld kan hebben bestaan uit vallen of geslagen worden. Een enkelvoudige val vormt hiervoor geen mogelijke verklaring. Soerdjbalie heeft tevens verklaard dat aan de hand van de vorm van het letsel geen zekere uitspraak te doen is over wat het letsel heeft veroorzaakt. Volgens haar is daarbij niets uit te sluiten, ook niet dat het letsel is veroorzaakt door een complexe val. Een complexe val is een val waarbij tijdens het vallen wordt gestoten of op iets wordt neergekomen.
Op 3 januari 2018 heeft dr. Kubat (arts en patholoog) neuropathologisch onderzoek uitgevoerd. Ter zitting van 17 oktober 2019 heeft zij verklaard dat het mogelijk is dat de letsels in de hersenen van het slachtoffer zijn ontstaan door verschillende geweldsinwerkingen. De letsels kunnen mogelijk afkomstig zijn van een combinatie van een directe geweldsinwerking en een val. Ten aanzien van het hersenletsel van het slachtoffer is niet met zekerheid te zeggen of dit zogeheten
coup- of
contre-coupletsel betreft. Ook is niet met zekerheid te zeggen dat van
coup-contre-coupletsel geen sprake is. Kubat heeft verklaard dat zij op grond van haar eigen onderzoek geen scenario’s kan benoemen die het letsel verklaren.
Forensisch arts Oude Grotebevelsborg, die de definitieve sectierapportage van Soerdjbalie heeft geschaduwd, heeft ter zitting van 17 oktober 2019 verklaard dat zij de bevindingen ten aanzien van het letsel aan het hoofd iets waarschijnlijker acht bij het toebrengen met een voorwerp dan bij contact met een vlak oppervlak, maar dat het ontstaan van het letsel door contact met de vloer of muur ook mogelijk is. Oude Grotebevelsborg heeft ook verklaard dat zij niets kan uitsluiten of bewijzen, maar slechts kan kijken naar waarschijnlijkheden.
Drs. Van Driessche (arts en forensisch patholoog), door de verdediging verzocht tot het uitoefenen van een second opinion onderzoek, heeft ter zitting van 17 oktober 2019 verklaard dat hij het waarschijnlijker acht dat de letsels van het slachtoffer zijn te verklaren door vallen, maar dat dit niet honderd procent zeker is.
De rechtbank leidt uit het bovenstaande af dat het slachtoffer is overleden aan ernstig schedel-hersen(vlies)letsel, dat is veroorzaakt door hevig uitwendig geweld op het hoofd. Uitsluitend op grond van de forensische bevindingen van de deskundigen, zoals die zijn gerapporteerd en zoals die zijn toegelicht ter zitting, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld dat het dodelijk letsel moet zijn toegebracht door middel van slaan of het toebrengen van ander uitwendig geweld op het hoofd. Weliswaar achtten de deskundigen van het NFI, en met name Soerdjbalie, bij hun bevindingen een hypothese van slaan (veel) waarschijnlijker dan een hypothese van vallen, maar tegelijkertijd hebben de deskundigen steeds verklaard dat geen zekere uitspraken kunnen worden gedaan over de oorzaak van het dodelijke letsel bij het slachtoffer. Evenmin kan volgens de deskundigen een complexe val van de trap als oorzaak van het dodelijke letsel worden uitgesloten.
De verklaringen en het gedrag van de verdachte
Met de officieren van justitie ziet de rechtbank dat de verklaringen van de verdachte inconsistent zijn en op punten niet te rijmen zijn met de objectief vast te stellen tijdlijn van gebeurtenissen in de betreffende periode. Zo heeft de verdachte tijdens de 112-melding en kort daarna een aantal keer verklaard dat hij een uur lang heeft geprobeerd het slachtoffer wakker te krijgen voordat hij hulp inschakelde. Later heeft hij verklaard dat dit ook vijftien of twintig minuten kunnen zijn geweest en dat hij eerder had liggen slapen. Die bijgestelde verklaring komt niet overeen met uit het dossier objectief vast te stellen tijdstippen waarvan blijkt dat de verdachte op die momenten wakker was. Ook heeft de verdachte tijdens de 112-melding gezegd dat het slachtoffer ‘sowieso niet’ van de trap was gevallen en een traumahelikopter hem ‘een beetje overdreven’ leek. Ook heeft hij meerdere malen sorry gezegd tegen de schoonzuster van het slachtoffer, toen hij bij haar in de auto zat tijdens de rit naar het ziekenhuis. Uit het dossier is gebleken dat zowel de verdachte als het slachtoffer onder invloed waren van veel alcohol.
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van de verdachte van meet af aan ongerijmdheden en inconsistenties bevatten ten aanzien van het tijdsverloop en dat sommige gedragingen van de verdachte daarbij als verdacht zijn aan te merken. Daar staat tegenover dat de verdachte tijdens zijn verhoren bij de politie en ook tijdens de behandeling ter zitting meerdere malen te kennen heeft gegeven dat het tijdsverloop hem niet precies duidelijk is en dat hij zich dingen niet meer herinnert, maar dat hij de gang van zaken heeft geprobeerd
– en nog steeds probeert – in te vullen. Nog los van de vraag of aan de verklaringen en het gedrag van de verdachte gevolgtrekkingen moeten worden verbonden, is de rechtbank van oordeel dat deze in elk geval geen nadere helderheid verschaffen over het ontstaan van het dodelijke letsel bij het slachtoffer en derhalve geen redengevend bewijs opleveren. Voor zover de officieren van justitie met hun stelling dat de verklaring van verdachte op punten leugenachtig is hebben willen betogen dat deze kennelijk leugenachtig is en tot het bewijs dient te worden gebezigd, volgt de rechtbank dit betoog niet, nu niet is gebleken dat de verdachte opzettelijk een valse verklaring heeft afgelegd om de waarheid te bemantelen.
Het motief
De officieren van justitie hebben tenslotte aangevoerd dat de verdachte voor het handelen dat zij hem verwijten een motief had. Zij hebben diverse verklaringen aangehaald van buren, familie en kennissen waarin is verklaard over ruzies en huiselijk geweld. Ook zou de verdachte gevoelens hebben voor twee andere vrouwen, zo zou blijken uit getapte gesprekken met hen.
De rechtbank merkt allereerst op dat die verklaringen met betrekking tot huiselijk geweld niet zien op wat er in de nacht van 10 op 11 juni 2017 is gebeurd, maar betrekking hebben op momenten uit een (lange) periode daarvoor. Daarbij zijn de verklaringen in diverse gevallen uit de tweede hand en zijn zij naar hun aard speculatief, zodat de rechtbank hieraan voorbij gaat. Daarbij komt nog dat zich, tegenover de verklaringen die door de officieren van justitie zijn aangehaald, verklaringen in het dossier bevinden waaruit volgt dat van enig fysiek geweld van betekenis tussen de verdachte en het slachtoffer geen sprake was. Dit wordt verklaard door de dochter van het slachtoffer en de verdachte en door de moeder van het slachtoffer. In het dossier bevinden zich voorts geen objectieve gegevens – zoals bijvoorbeeld politiemutaties of aantekeningen van een huisarts – die duiden op huiselijk geweld. Van objectieve aanwijzingen van langdurige agressie of huiselijk geweld en van een daaruit af te leiden motief van de verdachte is naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet gebleken.
Conclusie
Het dossier en het verhandelde ter terechtzitting bieden geen opheldering over de feitelijke toedracht rondom het ontstaan van het dodelijke letsel. Er zijn in de woning geen voorwerpen of structuren aangetroffen die door de deskundigen rechtstreeks in verband worden gebracht met de letsels aan het hoofd, of daar anderszins mee in verband kunnen worden gebracht, laat staan dat informatie voorhanden is hoe die voorwerpen of structuren dan op het hoofd van het slachtoffer zouden hebben ingewerkt. Dat brengt mee dat, zelfs indien er van zou moeten worden uitgegaan dat de verdachte de letsels direct of indirect zou hebben toegebracht, onduidelijk blijft welke concrete handelingen hij dan met betrekking tot het slachtoffer en/of mogelijke voorwerpen of structuren zou hebben verricht. Uit het dossier blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet van enig opzet (in enge zin) van de verdachte op de dood van of het toebrengen van (zwaar) letsel aan het slachtoffer. Omdat, gelet op het voorgaande, ook geen concrete feitelijke gedragingen van de verdachte uit het dossier of het verhandelde ter zitting zijn af te leiden, kan een voorwaardelijk opzet van de verdachte gebaseerd op de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedragingen dan ook niet worden aangenomen.
Het voorgaande leidt tot de volgende conclusies. De bevindingen van de deskundigen ten aanzien van het dodelijke letsel van het slachtoffer zijn naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer voldoende om op grond daarvan conclusies te trekken over het ontstaan van dat letsel en een rol van de verdachte daarbij. Dat het scenario van een complexe val onder de gegeven omstandigheden zodanig onwaarschijnlijk is, dat dit als onaannemelijk terzijde moet worden geschoven, is op grond van het dossier niet vast te stellen. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de verklaringen, gedragingen en andere uitingen van de verdachte geen opheldering bieden over wat er in de bewuste tijdspanne precies is voorgevallen en wie of wat het dodelijke letsel heeft veroorzaakt. Van een motief bij de verdachte zoals geschetst door de officieren van justitie is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank concludeert, alles in overweging genomen, dat niet voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is voor een bewezenverklaring dat het letsel van het slachtoffer dat tot haar dood heeft geleid door de verdachte is toegebracht. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het hem primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde.