ECLI:NL:RBDHA:2019:13278

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 december 2019
Publicatiedatum
11 december 2019
Zaaknummer
SGR 19/321
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om naturalisatie wegens gebrek aan bewijs van identiteit en nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 december 2019 uitspraak gedaan in een verzoek om naturalisatie van eiser, die de Beninse nationaliteit claimt. Eiser had op 22 juni 2017 een verzoek om naturalisatie ingediend, maar dit werd afgewezen omdat hij geen gelegaliseerde geboorteakte en geldig buitenlands reisdocument had overgelegd. Eiser stelde dat hij in bewijsnood verkeerde, omdat hij niet in staat was om de benodigde documenten te verkrijgen. De rechtbank oordeelde dat eiser onvoldoende had aangetoond dat hij al het mogelijke had gedaan om de documenten te verkrijgen. De rechtbank wees erop dat eiser geen bewijs had geleverd van zijn pogingen om de documenten te verkrijgen en dat de door hem aangevoerde omstandigheden niet voldoende waren om aan te tonen dat hij in bewijsnood verkeerde. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid ondeugdelijk was gemotiveerd, maar dat dit niet leidde tot toewijzing van het verzoek. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de aanvrager om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen en de rol van de overheid in het verstrekken van informatie over de vereiste documenten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/321

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 december 2019 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. G.M.H. Vriesde),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.A.M. van der Klis).

Procesverloop

Bij besluit van 24 mei 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om naturalisatie afgewezen.
Bij besluit van 9 november 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2019. Eiser is niet verschenen maar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij is geboren op [geboortedatum] 1983 en dat hij de Beninse nationaliteit heeft. Op 22 juni 2017 heeft eiser een verzoek om naturalisatie ingediend.
2. Verweerder heeft het onderhavige verzoek afgewezen, omdat de identiteit en nationaliteit van eiser niet kan worden vastgesteld. Eiser heeft bij zijn verzoek om verlening van het Nederlanderschap niet voldaan aan de voorwaarde van het overleggen van een gelegaliseerde geboorteakte en een geldig buitenlands reisdocument (paspoort). Daarnaast is verweerder van oordeel dat eiser niet heeft aangetoond dat hij in bewijsnood verkeerd voor het overleggen van de voornoemde documenten. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder deze beslissing gehandhaafd.
3. Eiser vindt dat zijn naturalisatieverzoek ten onrechte is afgewezen. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij heeft aangetoond dat hij al het mogelijke heeft gedaan om in bezit te komen van de gevraagde documenten. In dit kader verwijst eiser naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 1 februari 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BV2474). Zo is eiser eerder afgereisd naar Ghana, maar kon hij niet doorreizen naar Benin. Tijdens zijn reis heeft eiser een bacteriële infectie opgelopen waarvoor hij in Nederland vervolgens is behandeld. Verder wijst eiser erop dat hij gezien zijn beperkte financiële middelen en gebrek aan familie of professionele contacten in Benin geen derde kan inschakelen om voor hem een paspoort aan te vragen. Daarnaast dient eiser fysiek aanwezig te zijn voor de aanvraag van het paspoort. Voorts heeft gemachtigde van eiser ter zitting erop gewezen dat het reisadvies om naar Benin af te reizen negatief is. Het is een gebied met diverse veiligheidsrisico’s. Gelet op het voorgaande kan van eiser niet verwacht worden dat hij nogmaals naar Ghana afreist om door te reizen naar Benin. Eiser meent dat sprake is van bewijsnood.
Voorts kan eiser niet voldoen aan de bewijslast wegens een onjuiste voorlichting vanuit de Nederlandse overheid. Zo verwijst de onderliggende hyperlink van het ‘Beninse ministerie van Buitenlandse Zaken’ naar het ‘ministerie van Buitenlandse Zaken van Ghana’. Hierdoor is het voor eiser onduidelijk waar hij terecht kan voor de legalisatie van buitenlandse documenten.
Gelet op het voorgaande is het bestreden besluit ondeugdelijk gemotiveerd. Eiser doet een beroep op de hardheidsclausule in de zin van artikel 10 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) waardoor dient te worden afgeweken van artikel 7 van de RWN.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
Bij de beoordeling van deze zaak gaat de rechtbank uit van het wettelijk kader zoals is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
4.2
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling volgt uit de RWN en de Handleiding voor de toepassing van de RWN 2003 (de Handleiding) dat het aan de desbetreffende vreemdeling is om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen en dat het aan verweerder is om te beoordelen of de identiteit en nationaliteit van de desbetreffende vreemdeling met de door hem overgelegde stukken zijn komen vast te staan. Wegens de daaraan verbonden gevolgen is verlening van het Nederlanderschap een zaak van groot gewicht en is verweerder dan ook bevoegd op de daartoe geëigende wijze bewijs van de gestelde identiteit en nationaliteit van de desbetreffende vreemdeling te verlangen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 5 oktober 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BT6673).
4.3
Niet in geschil is dat eiser tot op heden geen gelegaliseerde geboorteakte en geen geldig buitenlands reisdocument heeft overgelegd. Evenmin heeft hij zijn identiteit en nationaliteit aangetoond met enig objectief verifieerbaar bewijs. Het geschil spitst zich toe op de vraag of eiser voldoende heeft aangetoond in bewijsnood te verkeren.
5. Gelet op vaste rechtspraak van de Afdeling kan pas worden geconcludeerd dat een aanvrager in bewijsnood verkeert, als met bewijsstukken is aangetoond dat degene die om naturalisatie verzoekt al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van een geldig buitenlands reisdocument (paspoort) en een gelegaliseerde geboorteakte (zie onder meer ECLI:NL:RVS:2012:BV2474).
Eiser heeft geen enkel document van de Beninse autoriteiten overgelegd waarin wordt verklaard dat en waarom het voor eiser niet mogelijk is om over een (gelegaliseerde) geboorteakte en paspoort te beschikken. Het is niet duidelijk dat eiser al het mogelijke heeft gedaan om aan de benodigde documenten te komen. De ondernomen pogingen, te weten het bezoeken van Ghana en het enkel vragen van een vriend om zijn geboorteakte op te vragen, zijn hiertoe onvoldoende. De verklaring van 24 april 2017 van de Ambassade te Brussel is evenmin toereikend. Hieruit blijkt immers dat eiser niet de vereiste documenten heeft overgelegd voor het verkrijgen van een geldig paspoort. De overgelegde kopie van eisers geboorteakte is niet voldoende omdat de legalisatie ontbreekt.
Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat eiser een (professionele) derde had kunnen inschakelen, en hem via een machtiging, een geboorteakte en paspoort kunnen laten aanvragen. Dit heeft eiser niet gedaan. De omstandigheid dat eiser naar zijn eigen zeggen niet over voldoende financiële middelen beschikt, komt voor zijn eigen rekening (zie de uitspraak van de Afdeling van 7 oktober 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3115).
Evenmin heeft eiser aangetoond dat het voor hem onmogelijk is om Benin in te reizen. De overgelegde brief van 13 november 2018 van het Zorgcentrum Akram, waaruit blijkt dat eiser last heeft gehad van maagklachten, is hiertoe onvoldoende. De stelling van eiser dat niet hem kan worden gevergd dat hij naar Benin dient af te reizen omdat dit te gevaarlijk zou zijn, slaagt niet nu er zich geen asiel gerelateerde gronden voordoen. Enkel voor de noordelijke nationale parken Pendjari en Parc W en het grensgebied van 10 kilometer vanaf de grens met Burkina Faso is een negatief reisadvies (rood) gegeven. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat zich in de hoofdstad (Porto-Novo) en in de omgeving daarvan enkel veiligheidsrisico’s (geel) voordoen die afwijken van wat eiser in Nederland gewend is. Bovendien blijkt uit artikel 7, paragraaf 3.5.5 van de Handleiding dat bewijsnood wordt aangenomen als op basis van een ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is besloten om vanwege de politieke situatie in een land (tijdelijk) niet te verlangen dat in dat land akten (of andere bewijsstukken) worden overgelegd. Van een dergelijk ambtsbericht is niet gebleken.
Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat van bewijsnood geen sprake is
6. Ten aanzien van de stelling van eiser dat verweerder een onjuiste voorlichting heeft gedaan waar eiser zijn Beninse document kan laten legaliseren, overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank overweegt dat verweerder bij brief van 19 april 2018 heeft laten weten dat Beninse documenten voor gebruik in Nederland gelegaliseerd dienen te zijn door het Beninse ministerie van Buitenlandse Zaken. Eveneens staat op de website van verweerder dat de vreemdeling voor het legaliseren van documenten uit Benin voor gebruik in Nederland zich dient te wenden tot het Beninse ministerie van Buitenlandse Zaken. Dat de hyperlink van het ‘Beninse ministerie van Buitenlandse Zaken’ uitkomt op de link van het ‘ministerie van Buitenlandse Zaken van Ghana’ betekent, gelet op het voorgaande, niet dat daarmee onduidelijk zou zijn waar eiser terecht kan voor de legalisatie van zijn uittreksel uit het geboorteregister. Evenmin betekent het dat eiser hierdoor niet kan voldoen aan zijn bewijslast. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Ten aanzien van de stelling van eiser dat verweerder gebruik dient te maken van de mogelijkheid om af te wijken van zijn beleid op grond van artikel 4:84 van de Awb en de hardheidsclausule van artikel 10 van de RWN, overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank stelt voorop dat verweerder op grond van artikel 4:84 van de Awb in beginsel gehouden is het door hem vastgestelde beleid uit te voeren. Slechts indien sprake is van een bijzondere omstandigheid, dat wil zeggen een geval waarmee verweerder bij de opstelling van het beleid geen rekening heeft gehouden, kan afwijking van het beleid aan de orde komen. Daarvan is in dit geval geen sprake. De door eiser als bijzonder aangevoerde omstandigheden zijn daartoe onvoldoende. Verweerder heeft dan ook terecht geen gebruik te maken van de hem toekomende inherente afwijkingsbevoegdheid, als neergelegd in artikel 4:84 van de Awb. Voor zover eiser een beroep doet op de hardheidsclausule van artikel 10 van de RWN is de rechtbank voorts met verweerder van oordeel dat uit de tekst van artikel 10 RWN volgt dat niet kan worden afgeweken van het vereiste van artikel 7 RWN.
8. Het beroep is ongegrond.
9. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, rechter, in aanwezigheid van
mr. B.P.C. Vonck, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
5 december 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

BIJLAGE

Artikel 4:2 Awb

1. De aanvraag wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de aanvrager;
b. de dagtekening;
c. een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd.
2. De aanvrager verschaft voorts de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

Artikel 4:84 Awb

Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.

Artikel 7 Rijkswet op het Nederlanderschap

1. Met inachtneming van de bepalingen van dit Hoofdstuk verlenen Wij op voordracht van Onze Minister het Nederlanderschap aan vreemdelingen die daarom verzoeken.

Artikel 10 Rijkswet op het Nederlanderschap

Wij kunnen, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, in bijzondere gevallen het Nederlanderschap verlenen met afwijking van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, c en d, artikel 9, eerste lid, aanhef en onder c, en de termijn genoemd in artikel 11, derde, vierde en vijfde lid.

Artikel 23 Rijkswet op het Nederlanderschap

1. Bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur kunnen nadere regelen worden gesteld ter uitvoering van deze Rijkswet.
De in artikel 23 van de RWN bedoelde regels zijn onder andere neergelegd in het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap (BvvN).

Artikel 31 Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap

1. Bij de indiening van een naturalisatieverzoek verstrekt de verzoeker betreffende zichzelf, voorzoveel mogelijk, gegevens met betrekking tot:
a. geslachtsnaam en voornaam of voornamen, onderscheidenlijk naam of namen;
b. geboortedatum, geboorteplaats en geboorteland;
(…)
e. nationaliteit of nationaliteiten.
2. In zijn verzoek vermeldt de verzoeker de minderjarige kinderen en kindskinderen die hij in zijn naturalisatie wenst te betrekken. Hij verstrekt over hen, voorzoveel mogelijk, de gegevens genoemd in het eerste lid.
3. Betrekt de verzoeker in zijn verzoek mede een kind dat de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt, dan is vereist dat het kind op de wijze bepaald in artikel 3 verklaart in te stemmen met de naturalisatie.
4. De verzoeker en ieder minderjarig kind dat de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt legt een schriftelijke en ondertekende verklaring over dat de gevraagde gegevens naar waarheid zijn verstrekt en dat geen relevante gegevens zijn verzwegen. Behoudens in de gevallen waarin toelating niet is vereist, verklaart hij op dezelfde wijze dat in het kader van de verkrijging en het behoud van de verblijfsvergunning van hemzelf en de overige in het naturalisatieverzoek genoemde personen van 15 jaar of jonger de gevraagde gegevens naar waarheid zijn verstrekt en dat geen relevante gegevens zijn verzwegen.
5. De autoriteit die het naturalisatieverzoek in ontvangst neemt, alsook Onze Minister, kan verlangen dat de verzoeker de juistheid van de verstrekte gegevens bewijst door middel van zo nodig gelegaliseerde en eventueel inhoudelijk geverifieerde documenten. Hij kan tevens verlangen dat die aanvullende gegevens worden verstrekt indien dit naar zijn oordeel nodig is voor de beoordeling van het geval.
Paragraaf 3.5.5 van de toelichting bij artikel 7 van de RWN in de Handleiding voor de toepassing van de RWN 2003
De houder van een reguliere verblijfsvergunning is op grond van artikel 7 van de RWN en de lagere regelgeving, als hoofdregel verplicht om bij het indienen van een naturalisatieverzoek zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen. Dit moet hij doen met een gelegaliseerde of van een apostillestempel voorziene geboorteakte alsmede met een geldig buitenlands paspoort. Van deze hoofdregel wordt afgeweken als sprake is van bewijsnood dan wel als het in het individuele geval het onevenredig zou zijn om vast te houden aan de hoofdregel.
Bewijsnood akten van de burgerlijke stand
Inzake buitenlandse akten van de burgerlijke stand wordt bewijsnood aangenomen als:
– Het bewuste document nooit is opgemaakt omdat in het desbetreffende land nimmer geboorteakten worden/werden opgemaakt;
– Het bewuste document wel is opgemaakt, maar het register waarin het was opgenomen, is verloren gegaan;
– Op basis van een ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is besloten om vanwege de politieke situatie in een land (tijdelijk) niet te verlangen dat in dat land akten (of andere bewijsstukken) worden overgelegd.
Bewijsnood geldig buitenlands paspoort
Inzake een buitenlands paspoort wordt bewijsnood aangenomen als:
– Betrokkene staatloos is;
– Op basis van een ambtsbericht van BZ is besloten om vanwege de politieke situatie in een land (tijdelijk) niet te verlangen dat van dat land een geldig reisdocument wordt overgelegd.
De verzoeker, niet zijnde houder van een verblijfsvergunning asiel, die zich erop beroept dat hij door de autoriteiten van het land waarvan hij onderdaan is (of waar hij geboren is), niet of niet meer in het bezit kan worden gesteld van een geldig buitenlands reisdocument en/of geboorteakte, toont dat op volgende wijze aan. De verzoeker legt een schriftelijke verklaring over van de autoriteiten van het land waarvan hij onderdaan is (of waar hij geboren is), waarin gemotiveerd wordt aangegeven waarom de verzoeker niet in het bezit wordt gesteld van een geldig buitenlands reisdocument (paspoort) en/of geboorteakte.
Als er geen verklaring is van de buitenlandse autoriteiten waarom de verzoeker niet in het bezit wordt gesteld van een geldig buitenlands reisdocument en/of geboorteakte, toont hij met andere, objectieve en verifieerbare bewijsstukken aan wat hij heeft gedaan om in het bezit te komen van deze documenten. Deze bewijsstukken worden in het naturalisatiedossier gevoegd. De IND beslist vervolgens of voldoende is aangetoond dat de verzoeker niet of niet meer in het bezit kan worden gesteld van het gevraagde document. De bewijsstukken mogen bij de indiening van het verzoek om naturalisatie in principe niet ouder zijn dan zes maanden.