4.3Niet in geschil is dat eiser tot op heden geen gelegaliseerde geboorteakte en geen geldig buitenlands reisdocument heeft overgelegd. Evenmin heeft hij zijn identiteit en nationaliteit aangetoond met enig objectief verifieerbaar bewijs. Het geschil spitst zich toe op de vraag of eiser voldoende heeft aangetoond in bewijsnood te verkeren.
5. Gelet op vaste rechtspraak van de Afdeling kan pas worden geconcludeerd dat een aanvrager in bewijsnood verkeert, als met bewijsstukken is aangetoond dat degene die om naturalisatie verzoekt al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van een geldig buitenlands reisdocument (paspoort) en een gelegaliseerde geboorteakte (zie onder meer ECLI:NL:RVS:2012:BV2474). Eiser heeft geen enkel document van de Beninse autoriteiten overgelegd waarin wordt verklaard dat en waarom het voor eiser niet mogelijk is om over een (gelegaliseerde) geboorteakte en paspoort te beschikken. Het is niet duidelijk dat eiser al het mogelijke heeft gedaan om aan de benodigde documenten te komen. De ondernomen pogingen, te weten het bezoeken van Ghana en het enkel vragen van een vriend om zijn geboorteakte op te vragen, zijn hiertoe onvoldoende. De verklaring van 24 april 2017 van de Ambassade te Brussel is evenmin toereikend. Hieruit blijkt immers dat eiser niet de vereiste documenten heeft overgelegd voor het verkrijgen van een geldig paspoort. De overgelegde kopie van eisers geboorteakte is niet voldoende omdat de legalisatie ontbreekt.
Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat eiser een (professionele) derde had kunnen inschakelen, en hem via een machtiging, een geboorteakte en paspoort kunnen laten aanvragen. Dit heeft eiser niet gedaan. De omstandigheid dat eiser naar zijn eigen zeggen niet over voldoende financiële middelen beschikt, komt voor zijn eigen rekening (zie de uitspraak van de Afdeling van 7 oktober 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3115). Evenmin heeft eiser aangetoond dat het voor hem onmogelijk is om Benin in te reizen. De overgelegde brief van 13 november 2018 van het Zorgcentrum Akram, waaruit blijkt dat eiser last heeft gehad van maagklachten, is hiertoe onvoldoende. De stelling van eiser dat niet hem kan worden gevergd dat hij naar Benin dient af te reizen omdat dit te gevaarlijk zou zijn, slaagt niet nu er zich geen asiel gerelateerde gronden voordoen. Enkel voor de noordelijke nationale parken Pendjari en Parc W en het grensgebied van 10 kilometer vanaf de grens met Burkina Faso is een negatief reisadvies (rood) gegeven. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat zich in de hoofdstad (Porto-Novo) en in de omgeving daarvan enkel veiligheidsrisico’s (geel) voordoen die afwijken van wat eiser in Nederland gewend is. Bovendien blijkt uit artikel 7, paragraaf 3.5.5 van de Handleiding dat bewijsnood wordt aangenomen als op basis van een ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is besloten om vanwege de politieke situatie in een land (tijdelijk) niet te verlangen dat in dat land akten (of andere bewijsstukken) worden overgelegd. Van een dergelijk ambtsbericht is niet gebleken.
Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat van bewijsnood geen sprake is
6. Ten aanzien van de stelling van eiser dat verweerder een onjuiste voorlichting heeft gedaan waar eiser zijn Beninse document kan laten legaliseren, overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank overweegt dat verweerder bij brief van 19 april 2018 heeft laten weten dat Beninse documenten voor gebruik in Nederland gelegaliseerd dienen te zijn door het Beninse ministerie van Buitenlandse Zaken. Eveneens staat op de website van verweerder dat de vreemdeling voor het legaliseren van documenten uit Benin voor gebruik in Nederland zich dient te wenden tot het Beninse ministerie van Buitenlandse Zaken. Dat de hyperlink van het ‘Beninse ministerie van Buitenlandse Zaken’ uitkomt op de link van het ‘ministerie van Buitenlandse Zaken van Ghana’ betekent, gelet op het voorgaande, niet dat daarmee onduidelijk zou zijn waar eiser terecht kan voor de legalisatie van zijn uittreksel uit het geboorteregister. Evenmin betekent het dat eiser hierdoor niet kan voldoen aan zijn bewijslast. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Ten aanzien van de stelling van eiser dat verweerder gebruik dient te maken van de mogelijkheid om af te wijken van zijn beleid op grond van artikel 4:84 van de Awb en de hardheidsclausule van artikel 10 van de RWN, overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank stelt voorop dat verweerder op grond van artikel 4:84 van de Awb in beginsel gehouden is het door hem vastgestelde beleid uit te voeren. Slechts indien sprake is van een bijzondere omstandigheid, dat wil zeggen een geval waarmee verweerder bij de opstelling van het beleid geen rekening heeft gehouden, kan afwijking van het beleid aan de orde komen. Daarvan is in dit geval geen sprake. De door eiser als bijzonder aangevoerde omstandigheden zijn daartoe onvoldoende. Verweerder heeft dan ook terecht geen gebruik te maken van de hem toekomende inherente afwijkingsbevoegdheid, als neergelegd in artikel 4:84 van de Awb. Voor zover eiser een beroep doet op de hardheidsclausule van artikel 10 van de RWN is de rechtbank voorts met verweerder van oordeel dat uit de tekst van artikel 10 RWN volgt dat niet kan worden afgeweken van het vereiste van artikel 7 RWN.
8. Het beroep is ongegrond.
9. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, rechter, in aanwezigheid van
mr. B.P.C. Vonck, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
5 december 2019.
Afschrift verzonden aan partijen op: