ECLI:NL:RBDHA:2019:13275

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 december 2019
Publicatiedatum
11 december 2019
Zaaknummer
19/161
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van subsidie door gemeente Westland na toezegging door burgemeester aan kunstenaarscollectief

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 december 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een kunstenaarscollectief (eiseres) en het college van burgemeester en wethouders van Westland (verweerder) over de terugvordering van een subsidie. De eiseres had een toezegging van de (toenmalige) burgemeester van Westland ontvangen voor een subsidie van €100.000,-, maar het college besloot op 9 maart 2018 om een eerder betaald bedrag van €40.000,- terug te vorderen en het resterende bedrag van €60.000,- niet te voldoen. Eiseres maakte bezwaar tegen dit besluit, maar verweerder verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de e-mail van 18 september 2017, waarin de toezegging werd gedaan, moet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat de toezegging van de burgemeester een publiekrechtelijke rechtshandeling was en dat de terugvordering van de subsidie ook als een besluit in de zin van de Awb moet worden beschouwd. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder het bezwaar van eiseres ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard en heeft het bestreden besluit vernietigd. Verweerder is opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres.

De rechtbank heeft ook bepaald dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht moet vergoeden en heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op €1.024,-. Deze uitspraak benadrukt het belang van duidelijke besluitvorming door bestuursorganen en de rechtsbescherming van subsidieontvangers.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/161

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 december 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. P. Katz),
en

het college van burgemeester en wethouders van Westland, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Brouwer).

Procesverloop

Bij besluit van 9 maart 2018 (het primair besluit) heeft verweerder het aan eiseres betaalde bedrag van €40.000,- teruggevorderd en besloten het door eiseres gevorderde bedrag van €60.000,- niet te voldoen.
Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 28 november 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het verzoek van 7 januari 2019 om de zaak met toepassing van artikel 8:52 Algemene wet bestuursrecht (Awb) versneld te behandelen bij bericht van
16 januari 2019 afgewezen. In hetgeen eiseres heeft aangevoerd is geen spoedeisend belang gelegen dat het versneld behandelen van het beroep met toepassing van artikel 8:52 van de Awb rechtvaardigt.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2019.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voorts waren aanwezig de heren
[A] , [B] , [C] en [D] .

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. In het e-mailbericht van 18 september 2017 van de (toenmalige) burgemeester van Westland gericht aan de voorzitter van de [eiseres] staat het volgende:
“Hans,
In de eerste plaats hartelijk dank voor het overleg op vrijdag 15 september ’17. In dit overleg heb ik, namens het college van B&W, inderdaad excuses aangeboden voor (de) behandeling van [eiseres] . Voorts heb ik aangegeven dat hier lering uit wordt getrokken, zowel in B&W als in de gemeentelijke organisatie.
Eveneens bevestig ik hierbij het besluit van B&W van 5 en 12 september ’17, waarin aan [eiseres] een budget van €100.000 voor 2017 wordt verstrekt ten behoeve van het programma in de Week van de Opening van het World Horti Center in maart 2018. Deze verstrekking van het budget kent geen nadere voorwaarden.
Wel wordt van uw organisatie de hoge kwaliteit verwacht, die u reeds kenmerkt.
De bevoorschotting is inmiddels in gang gezet, conform de standaardvoorwaarden en onze afspraak, hetgeen impliceert 40% nu vanwege aanvang werkzaamheden, 40% 8 weken voor de data van de uitvoering en 20% na realisatie van het programma, binnen twee weken. Bevoorschotting van dit budget vindt plaats op (het) IBAN nummer van [eiseres] , […].
Deze mail wordt verzonden aan leden van het college van B&W.
Met vriendelijke groet,
Mede namens college van B&W,
Burgemeester Gemeente Westland,
Sjaak van der Tak”
Bij brief van 16 november 2017 heeft verweerder eiseres medegedeeld voornemens te zijn te besluiten om de eerder in de e-mail van 18 september 2017 gedane toezegging – voor zover daarvan sprake is – in te trekken, geen verdere betalingen te verrichten en het reeds betaalbaar gestelde bedrag van €40.000,- terug te vorderen. Aanleiding hiervoor is een door de Raad van de gemeente Westland aangenomen motie van 7 november 2017.
Bij brief van 18 december 2017 heeft eiseres tegen de brief van 16 november 2017 een bezwaarschrift ingediend.
Bij brief van 17 januari 2018 heeft verweerder, naar aanleiding van een op
11 januari 2018 gevoerd gesprek, eiseres verzocht om een overzicht van de daadwerkelijk gemaakte reële kosten.
Bij brief van 6 februari 2018 heeft verweerder eiseres verzocht om terugbetaling van het reeds betaalbaar gestelde bedrag van €40.000,-.
Op 9 februari 2018 heeft eiseres hiertegen een bezwaarschrift ingediend.
Op 21 februari 2018 heeft de rechtbank van eiseres een beroepschrift ontvangen tegen het niet (tijdig) nemen van een besluit ten aanzien van de betaling van het resterende bedrag van de subsidie en tegen het verzoek om terugbetaling van de reeds uitbetaalde subsidie.
Bij besluit van 9 maart 2018 heeft verweerder het aan eiseres betaalde bedrag van €40.000,- teruggevorderd en besloten het door eiseres gevorderde bedrag van €60.000,- niet te voldoen.
Bij uitspraak van 18 juli 2018 van deze rechtbank (ECLI:NL:RBDHA:2018:9100) is door de rechtbank geoordeeld dat het beroep van 21 februari 2018, voor zover gericht tegen de brief van 17 januari 2018 en voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen door verweerder, niet-ontvankelijk is. Ten aanzien van het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 9 maart 2018, is bepaald dat verweerder het beroep van eiseres als bezwaarschrift in behandeling dient te nemen.
Vervolgens is het bezwaarschrift ter advisering voorgelegd aan de Commissie Bezwaarschriften Westland (de Commissie), waarbij eiseres geen gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid om het bezwaarschrift ter zitting toe te lichten. Op 9 oktober 2018 heeft de Commissie advies uitgebracht en geadviseerd om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder overeenkomstig het advies d.d. 9 oktober 2018 van de Commissie het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat de brief van 9 maart 2018 volgens verweerder geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb is.
Standpunten partijen
2. Eiseres voert – zakelijk weergegeven – het volgende aan. Eiseres betoogt dat de
e-mail van 18 september 2017 (verleningsbeschikking), waarin is besloten een subsidie te verlenen ad €100.000,-, dient te worden aangemerkt als een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Er is sprake van een subsidieaanvraag, een subsidierelatie en een subsidieverlening. De verleningsbeschikking is een schriftelijke beslissing, gericht op een rechtsgevolg, afkomstig van het voltallige college en voldoet aan alle formaliteiten die aan een besluit worden gesteld.
Gelet op de omstandigheid dat de verleningsbeschikking een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb, dient het besluit van 9 maart 2018 te worden aangemerkt als een terugvorderingsbesluit op grond van artikel 4:57 van de Awb. Het terugvorderingsbesluit is een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb en derhalve vatbaar voor bezwaar en beroep.
Eiseres voert aan dat de subsidie enkel kan worden ingetrokken of gewijzigd indien dit is gebaseerd op een reden die is opgenomen in de limitatieve opsomming van de artikelen 4:48 en 4:49 van de Awb. In het opschortingsbesluit wordt geen van deze redenen genoemd. Verweerder heeft zich enkel gebaseerd op een wens van de gemeenteraad. Een dergelijke wens kan dan ook niet leiden tot opschorting en invordering van de subsidiebetaling. Verweerder dient de betalingsverplichting uit de verleningsbeschikking na te komen en heeft rechtens geen valide reden om de subsidieverlening op te schorten of om de reeds betaalde subsidie terug te vorderen. Eiseres verzoekt om het besluit van 9 maar 2018 te vernietigen en verweerder te veroordelen in de proceskosten en te veroordelen tot vergoeding van de geleden schade, bestaande uit de wettelijke rente van 10 januari 2018 over de nog verschuldigde subsidie van €60.000,- tot de dag van algehele voldoening van de verschuldigde subsidie.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit op goede gronden tot stand is gekomen. Verweerder betwist dat de e-mail van 18 september 2017 als besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb kan worden aangemerkt. Evenmin is derhalve de brief van 9 maart 2018 een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de e-mail van 18 september 2017 geen besluit is waarbij financiële middelen zijn verleend. Er is sprake van een e-mail waarin de voormalige burgemeester een (onbevoegde) toezegging doet namens het college. Deze toezegging is niet gedaan in het kader van de uitoefening van zijn bestuursrechtelijke taken en bevoegdheden. De e-mail kan niet worden gekwalificeerd als een op rechtsgevolg gericht (publiekrechtelijk) besluit. Bovendien ontbreekt een formele ondertekening, een rechtsmiddelenclausule en is het bericht niet per post verzonden.
Ten aanzien van het beroep op het vertrouwensbeginsel stelt verweerder zich op het standpunt dat er voor binding van het gemeentebestuur sprake moet zijn van een toe te rekenen concrete, ondubbelzinnige toezegging door iemand die ter zake beslissingsbevoegd is. De enkele toezegging van de burgemeester aan een externe partij leidt niet tot een rechtsgeldig besluit, aangezien dit niet door het college als geheel is genomen. Er komt eiseres dan ook geen beroep op het vertrouwensbeginsel toe.
Voorts betoogt verweerder dat eiseres in 2017 enkel een offerte heeft ingediend ten behoeve van een programma voor de opening van het World Horti Center (WHC). Er is geen specifieke subsidieaanvraag ingediend. Hieruit volgt dat geen sprake (meer) is van een eventuele toekenning van een subsidie maar van een andere relatie, te weten een overeenkomst (inhuur van een dienst). Voor zover er middelen zijn toegezegd, is er geen subsidie toegekend, maar enkel een budget van €100.000,- aan eiseres verstrekt. Uit zowel de betaling als de terugvordering vloeit niet voort dat sprake is van een besluit tot toekenning respectievelijk terugvordering van subsidie.
Nu de e-mail van 18 september 2017 niet valt aan te merken als een besluit waarbij subsidie is toegekend dient het terugvorderingsbesluit evenmin te worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Artikel 4:57, eerste lid, van de Awb is niet van toepassing. Het terugvorderingsbesluit dient te worden opgevat als ‘een terugvordering van een onverschuldigde betaling’ conform artikel 6:203, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dit betreft een privaatrechtelijke rechtshandeling die bij de burgerlijke rechter appellabel is.
Nu het bezwaarschrift zich niet richt tegen een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb is het bezwaarschrift niet-ontvankelijk. Het beroep gericht tegen het terugvorderingsbesluit van 28 november 2018 dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
Beoordeling
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
Bij de beoordeling van deze zaak gaat de rechtbank uit van het wettelijk kader zoals is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
4.2
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verweerder terecht heeft geoordeeld dat de e-mail van 18 september 2017 en het terugvorderingsbesluit van
9 maart 2018 niet kunnen worden aangemerkt als besluiten in de zin van artikel 1:3 van de Awb en of verweerder het bezwaar van eiseres derhalve terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend.
5. De rechtbank is met eiseres van oordeel dat de e-mail van 18 september 2017 dient te worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Vast staat dat sprake is van een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, nu de e-mail afkomstig is van de burgemeester mede namens het college van Burgemeester en Wethouders. De rechtbank volgt eiseres voorts in haar standpunt dat de
e-mail op rechtsgevolg is gericht, omdat een aanspraak op financiële middelen wordt verleend. De Burgemeester bevestigt immers het besluit van B&W van 5 en 12 september 2017, waarin aan eiseres een budget van €100.000,- wordt verstrekt ten behoeve van het programma in de Week van de Opening van het WHC in maart 2018. Voorts wordt vermeld dat de bevoorschotting reeds in gang is gezet.
5.1
Er is voorts sprake van een publiekrechtelijke rechtshandeling omdat de verleende aanspraak op financiële middelen moet worden aangemerkt als verstrekking van een subsidie als bedoeld in artikel 4:21 van de Awb.
Het subsidiebegrip in de zin van die bepaling is materieel van aard. Voor het antwoord op de vraag of een aanspraak op financiële middelen moet worden aangemerkt als een subsidie is niet doorslaggevend of partijen deze als zodanig aanmerken, maar of deze aanspraak valt onder de omschrijving in artikel 4:21 van de Awb. Dit artikel bepaalt dat onder subsidie wordt verstaan: de aanspraak op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten.
De rechtbank is van oordeel dat, hoewel eiseres en verweerder aanvankelijk vanaf 2015 hebben gesproken over een doorstart van de subsidierelatie en eiseres in dat verband op
5 oktober 2015 een -door verweerder afgewezen- aanvraag heeft gedaan om een startsubsidie van €30.000,-, uit de stukken kan worden afgeleid dat deze aanvraag aanleiding is geweest voor diverse verdere besprekingen over de verlening van financiële bijdragen voor onder meer “community art projecten”. Zoals verweerder heeft aangegeven, zijn er in mailcontacten intenties uitgesproken om te bezien of en in hoeverre er mogelijkheden zouden bestaan om eiseres op een andere wijze financieel tegemoet te komen. Uiteindelijk heeft dat geleid tot de onderhavige financiële aanspraak voor de opening van het WHC. Naar het oordeel van de rechtbank kan dan ook worden geconcludeerd dat de besprekingen naar aanleiding van de aanvankelijke aanvraag uiteindelijk hebben geleid tot een ook door verweerder als zodanig begrepen aanvraag om financiële middelen ten behoeve van laatstbedoelde activiteit van eiseres.
De stelling van verweerder dat de verstrekking van de financiering moet worden aangemerkt als de inhuur van een dienst en niet de verlening van een subsidie volgt de rechtbank niet. De enkele verwijzing naar de begroting over 2017 en 2018, is hiertoe onvoldoende. Deze begroting geeft enkel aan welk bedrag is gereserveerd, maar is niet bepalend voor de vraag of sprake is van een opdrachtovereenkomst (dan wel subsidieverlening). Verweerder heeft geen opdrachtovereenkomst overgelegd of nadere onderbouwing van de gestelde inhuur gegeven. Eiseres betwist ook dat zodanige overeenkomst is gesloten.
Verweerder heeft ter zitting nog een beroep gedaan op een offerte van eiseres met betrekking tot de gestelde werkzaamheden bij de opening van het WHC. Het bestaan van deze offerte wordt door eiseres betwist en deze offerte is door verweerder ook niet in het geding gebracht. Verweerder verzoekt om aanhouding van de zaak om zo deze offerte te kunnen overleggen en er een nadere duiding bij te geven. De rechtbank wijst dit aanhoudingsverzoek af. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ruimschoots de tijd heeft gehad deze offerte in het geding te brengen. Bovendien is een offerte op zich nog niet voldoende om een opdrachtovereenkomst tot inhuur van een dienst aan te nemen. Verweerder heeft niet aangetoond dat daarvan sprake is geweest.
5.2
Het voorgaande betekent dat de in de e-mail van 18 september 2017 aan eiseres verleende aanspraak op financiële middelen naar het oordeel van de rechtbank moet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb tot verstrekking van een subsidie als bedoeld in artikel 4:21 juncto 4:23 van de Awb. Dat de e-mail niet formeel is ondertekend, een rechtsmiddelenclausule ontbreekt, en het bericht niet per post is verzonden, doet geen afbreuk aan het besluitkarakter. De e-mail voldoet aan de vereiste formaliteiten die worden gesteld aan een besluit.
5.3
Ten aanzien van de stelling dat de burgemeester niet bevoegd was voornoemd besluit te nemen overweegt de rechtbank dat dit niet aan het voorgaande afdoet. De vraag of een bestuursorgaan bevoegd is om een subsidie te verlenen is niet bepalend voor de vraag of sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb.
5.4
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat in de openbare vergadering van de Raad van de gemeente Westland, gehouden op 7 november 2017, de e-mail van de burgemeester van 18 september 2017 aan de orde is gekomen. Hierin heeft de voorzitter van de openbare vergadering aangegeven dat die toezegging voldoende was gesteund uit de informatie van de collegevergaderingen van 5 september 2017 en 12 september 2017, en dat op 26 september 2017 door verweerder hieromtrent een mondeling besluit is genomen. Zo wordt in het woordelijk verslag van de Raad van de gemeente van 7 november 2017 bevestigd dat op 26 september 2017 de e-mail van 18 september 2017 is ingebracht, en dat door de aanwezige collegeleden met dit besluit is ingestemd en is besloten om deze (kosten)post van €100.000,- op te nemen in de ProgrammaRapportage (ProRap). In dit kader acht de rechtbank van belang dat verweerder ter zitting desgevraagd heeft aangegeven dat het college van B&W (zelfstandig) bevoegd is tot subsidieverlening in de zin van de Algemene Subsidieverordening Westland 2016.
6. Nu sprake is van een besluit tot verstrekking van een subsidie is titel 4.2 van de Awb over subsidies van toepassing. Het besluit van 9 maart 2018, waarbij verweerder terzake van de verstrekte subsidie een bedrag van €40.000 terugvordert en een bedrag van
€60.000,- niet (meer) wil voldoen, dient dan ook eveneens te worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb tot intrekking of wijziging van de subsidie als bedoeld in artikel 4:49 van de Awb en tot terugvordering als bedoeld in artikel 4:57 van de Awb.
6.1
Naar het oordeel heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van
9 maart 2018 ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
Conclusie
7. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen volgt de rechtbank de stelling van verweerder niet dat het beroep van eiseres, voor zover gericht tegen het bestreden besluit, niet-ontvankelijk is. Gelet hierop is het beroep van eiseres gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd wegens strijd met artikel 7:11, eerste lid van de Awb. Het voorgaande leidt ertoe dat verweerder alsnog een inhoudelijke beslissing op bezwaar zal moeten nemen.
7.1
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
7.2
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op €1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van €512,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze
uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers in verband met de behandeling van het beroep tot een bedrag van €1.024,-;
  • bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van €174,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, rechter, in aanwezigheid van
mr. B.P.C. Vonck, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
11 december 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

BIJLAGE

Artikel 1:1 van de Awb

1. Onder bestuursorgaan wordt verstaan:
a. een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, of
b. een ander persoon of college, met enig openbaar gezag bekleed.
2. De volgende organen, personen en colleges worden niet als bestuursorgaan aangemerkt:
a. de wetgevende macht;
b. de kamers en de verenigde vergadering der Staten-Generaal;
c. onafhankelijke, bij de wet ingestelde organen die met rechtspraak zijn belast, alsmede de Raad voor de rechtspraak en het College van afgevaardigden;
d. de Raad van State en zijn afdelingen;
e. de Algemene Rekenkamer;
f. de Nationale ombudsman en de substituut-ombudsmannen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Wet Nationale ombudsman, en ombudsmannen en ombudscommissies als bedoeld in artikel 9:17, onderdeel b;
g. de voorzitters, leden, griffiers en secretarissen van de in de onderdelen b tot en met f bedoelde organen, de procureur-generaal, de plaatsvervangend procureur-generaal en de advocaten-generaal bij de Hoge Raad, de besturen van de in onderdeel c bedoelde organen alsmede de voorzitters van die besturen, alsmede de commissies uit het midden van de in de onderdelen b tot en met f bedoelde organen;
h. de commissie van toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en haar afdelingen, bedoeld in artikel 97 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017;
i. de toetsingscommissie inzet bevoegdheden, bedoeld in artikel 32 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017.
3. Een ingevolge het tweede lid uitgezonderd orgaan, persoon of college wordt wel als bestuursorgaan aangemerkt voor zover het orgaan, de persoon of het college besluiten neemt of handelingen verricht ten aanzien van een ambtenaar als bedoeld in artikel 1 van de Ambtenarenwet als zodanig, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden, met uitzondering van een voor het leven benoemde ambtenaar werkzaam bij de Raad van State en zijn afdelingen en de Algemene Rekenkamer.
4. De vermogensrechtelijke gevolgen van een handeling van een bestuursorgaan treffen de rechtspersoon waartoe het bestuursorgaan behoort.

Artikel 1:3 van de Awb

1. Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
2. Onder beschikking wordt verstaan: een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van de afwijzing van een aanvraag daarvan.
3. Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.
4. Onder beleidsregel wordt verstaan: een bij besluit vastgestelde algemene regel, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan.

Artikel 4:21 van de Awb

1. Onder subsidie wordt verstaan: de aanspraak op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten.
2. Deze titel is niet van toepassing op aanspraken of verplichtingen die voortvloeien uit een wettelijk voorschrift inzake:
a. belastingen,
b. de heffing van een premie dan wel een premievervangende belasting ingevolge de Wet financiering sociale verzekeringen, of
c. de heffing van een inkomensafhankelijke bijdrage dan wel een bijdragevervangende belasting ingevolge de Zorgverzekeringswet .
3. Deze titel is niet van toepassing op de aanspraak op financiële middelen die wordt verstrekt op grond van een wettelijk voorschrift dat uitsluitend voorziet in verstrekking aan rechtspersonen die krachtens publiekrecht zijn ingesteld.
4. Deze titel is van overeenkomstige toepassing op de bekostiging van het onderwijs en onderzoek.

Artikel 4:23 van de Awb

1. Een bestuursorgaan verstrekt slechts subsidie op grond van een wettelijk voorschrift dat regelt voor welke activiteiten subsidie kan worden verstrekt.
2. Indien een zodanig wettelijk voorschrift is opgenomen in een niet op een wet berustende algemene maatregel van bestuur, vervalt dat voorschrift vier jaren nadat het in werking is getreden, tenzij voor dat tijdstip een voorstel van wet bij de Staten-Generaal is ingediend waarin de subsidie wordt geregeld.
3. Het eerste lid is niet van toepassing:
a.in afwachting van de totstandkoming van een wettelijk voorschrift gedurende ten hoogste een jaar of totdat een binnen dat jaar bij de Staten-Generaal ingediend wetsvoorstel is verworpen of tot wet is verheven en in werking is getreden;
b. indien de subsidie rechtstreeks op grond van een door de Raad van de Europese Unie, het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk of de Europese Commissie vastgesteld programma wordt verstrekt;
c. indien de begroting de subsidie-ontvanger en het bedrag waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld, vermeldt, of
d.in incidentele gevallen, mits de subsidie voor ten hoogste vier jaren wordt verstrekt.
4. Het bestuursorgaan publiceert jaarlijks een verslag van de verstrekking van subsidies met toepassing van het derde lid, onderdelen a en d.

Artikel 4:49 van de Awb

1. Het bestuursorgaan kan de subsidievaststelling intrekken of ten nadele van de ontvanger wijzigen:
a. op grond van feiten of omstandigheden waarvan het bij de subsidievaststelling redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de subsidie lager dan overeenkomstig de subsidieverlening zou zijn vastgesteld;
b. indien de subsidievaststelling onjuist was en de subsidie-ontvanger dit wist of behoorde te weten, of
c. indien de subsidie-ontvanger na de subsidievaststelling niet heeft voldaan aan de subsidie verbonden verplichtingen.
2. De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is vastgesteld, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.
3. De subsidievaststelling kan niet meer worden ingetrokken of ten nadele van de ontvanger worden gewijzigd indien vijf jaren zijn verstreken sedert de dag waarop zij is bekendgemaakt dan wel, in het geval, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, sedert de dag waarop de handeling in strijd met de verplichting is verricht of de dag waarop aan de verplichting had moeten zijn voldaan.

Artikel 4:57 van de Awb

1. Het bestuursorgaan kan onverschuldigd betaalde subsidiebedragen terugvorderen.
2. Het bestuursorgaan kan het terug te vorderen bedrag bij dwangbevel invorderen.
3. Het bestuursorgaan kan het terug te vorderen bedrag verrekenen met een aan dezelfde subsidie-ontvanger voor dezelfde activiteiten verstrekte subsidie voor een ander tijdvak.
4. Terugvordering van een subsidiebedrag of een voorschot vindt niet plaats voor zover na de dag waarop de subsidie is vastgesteld, dan wel de handeling, bedoeld in artikel 4:49, eerste lid, onderdeel c, heeft plaatsgevonden, vijf jaren zijn verstreken.

Artikel 6:203 van de Awb

1. Degene die een ander zonder rechtsgrond een goed heeft gegeven, is gerechtigd dit van de ontvanger als onverschuldigd betaald terug te vorderen.
2. Betreft de onverschuldigde betaling een geldsom, dan strekt de vordering tot teruggave van een gelijk bedrag.
3. Degene die zonder rechtsgrond een prestatie van andere aard heeft verricht, heeft eveneens jegens de ontvanger recht op ongedaanmaking daarvan.