ECLI:NL:RBDHA:2019:1327

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 februari 2019
Publicatiedatum
14 februari 2019
Zaaknummer
C/09/534563 / HA ZA 17-641
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S.J. Hoekstra - van Vliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake de afwikkeling van een nalatenschap en de berekening van de legitieme portie

In deze zaak, die voor de Rechtbank Den Haag is behandeld, gaat het om de afwikkeling van de nalatenschap van de vader en de moeder van de partijen, waarbij de legitieme portie van de eiseres centraal staat. De eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. O. Hammerstein, heeft de gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. L.E.M. de Vries-Blom, aangeklaagd om betaling van een bedrag dat zij meent te vorderen uit de nalatenschap van haar moeder. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader van partijen bij testament zijn kinderen als erfgenamen heeft benoemd voor de legitieme portie, terwijl de moeder de gedaagde als enige erfgenaam heeft benoemd in haar testament. De eiseres heeft een beroep gedaan op haar legitieme portie uit de nalatenschap van de moeder, die door de gedaagde als executeur is beheerd.

De rechtbank heeft de procedure en de feiten in detail besproken, waaronder de waardering van activa en passiva in de nalatenschap, en de relevante schenkingen die in aanmerking moeten worden genomen bij de berekening van de legitieme portie. De rechtbank heeft geoordeeld dat de legitieme massa en de legitieme portie van de eiseres correct zijn vastgesteld, en heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 11.845,50 aan de eiseres, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij haar eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken op 13 februari 2019.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/534563 / HA ZA 17-641
Vonnis van 13 februari 2019
in de zaak van
[eiseres]te [plaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. O. Hammerstein te Amsterdam,
tegen
[gedaagde]te [plaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. L.E.M. de Vries-Blom te Honselersdijk.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 13 juni 2017 met producties 1 tot en met 7;
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 4;
  • het tussenvonnis van 13 september 2017, waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
  • de akte houdende vermeerdering van eis van de zijde van [eiseres] ;
  • de antwoordakte op de vermeerdering van eis van de zijde van [gedaagde] ;
  • het proces-verbaal van de comparitie van 8 februari 2018, met de daarin genoemde stukken;
  • de akte uitlaten met producties 1 tot en met 11 van de zijde van [eiseres] ;
  • het -ter zitting opgemaakte- proces-verbaal van de voorzetting van de comparitie van 16 juli 2018, met de daarin genoemde stukken;
  • de nadere akte (met wijziging eis) met producties 1 tot en met 15 van de zijde van [eiseres] ;
  • de akte antwoord tevens inhoudende (voorwaardelijke) eis in reconventie met producties 10 tot en met 16 van de zijde van [gedaagde] ;
  • de akte uitlaten producties tevens inhoudende verweer tegen de (voorwaardelijke) eis in reconventie van de zijde van [eiseres] .
1.2.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het proces-verbaal van de comparitie van 8 februari 2018 dat, met hun instemming, buiten aanwezigheid van partijen is opgemaakt. [eiseres] heeft bij brief van 12 maart 2018 en [gedaagde] bij brief van 14 maart 2018 van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.
1.3.
Ten slotte is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] en [gedaagde] zijn de kinderen uit het huwelijk van [vader] (hierna: vader) met [moeder] (hierna: moeder).
2.2.
Vader heeft bij testament van 11 februari 2002 tot zijn enige erfgenamen benoemd: zowel [eiseres] als [gedaagde] voor de legitieme portie en moeder voor het overige gedeelte van zijn nalatenschap, onder legatering van het vruchtgebruik van de erfdelen van de beide kinderen aan moeder tot aan haar overlijden.
2.3.
Vader is op [datum 1] 2012 overleden. Zowel [eiseres] als [gedaagde] hebben een beroep gedaan op het aan hen toekomende erfdeel ter grootte van de legitieme portie inzake de nalatenschap van vader. Dat erfdeel is destijds in de aangifte erfbelasting van de nalatenschap van vader voor elk van de zussen gewaardeerd op een zesde van het boedelsaldo, te weten elk € 120.994 (€ 114.400 na betaling van erfbelasting).
2.4.
Bij testament van 22 januari 2015 heeft moeder [gedaagde] benoemd tot haar enige erfgenaam en executeur van haar nalatenschap.
2.5.
Bij leven heeft moeder drie van haar in eigendom toebehorende panden aan [gedaagde] verkocht. Zij heeft de koopprijs aan [gedaagde] geschonken en vervolgens dat geld tegen een rente van 6 % van haar terug geleend.
2.6.
Moeder is overleden op [datum 2] 2017. [gedaagde] heeft de nalatenschap zuiver aanvaard, evenals haar benoeming tot executeur, en een boedelnotaris ingeschakeld. [eiseres] heeft een beroep gedaan op de aan haar toekomende legitieme portie inzake de nalatenschap van moeder.
2.7.
Bij brief van 21 maart 2017 is door de door [gedaagde] aangezochte boedelnotaris aan [eiseres] medegedeeld dat het vaderlijk erfdeel, na aftrek van erfbelasting, € 114.400,00 bedraagt. Vervolgens heeft [gedaagde] dit bedrag, in haar hoedanigheid van executeur van de nalatenschap van moeder, aan [eiseres] betaald.
2.8.
De legitimaire massa in de nalatenschap van moeder is door de notaris vastgesteld op € 1.529.322,35 en de aan [eiseres] toekomende legitieme portie op één vierde daarvan, zijnde € 382.330,59. Op dit bedrag is door de notaris in mindering gebracht een reeds door [eiseres] ontvangen gift van € 100.000,00. [gedaagde] heeft vervolgens, in haar hoedanigheid van executeur van de nalatenschap van moeder, een bedrag van € 282.330,59, (waarop een bedrag van € 40.196 aan erfbelasting is ingehouden), aan [eiseres] betaald.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] heeft - verkort weergegeven en met inachtneming van de wijzigingen van eis - gevorderd [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot:
betaling aan [eiseres] van € 254.505,22 (€ 536.835,81- € 282.330,59), vermeerderd met de wettelijke rente;
overlegging van de stukken zoals genoemd in de akte houdende vermeerdering van eis van 8 februari 2018 en in de nadere akte (met wijziging eis) van 29 augustus 2018;
betaling van de proceskosten.
3.2.
[eiseres] heeft - kort samengevat - aan de vorderingen ten grondslag gelegd dat de hoogte van de legitieme portie die [eiseres] als legitimaris uit de nalatenschap van moeder toekomt, niet correct is berekend en dat de legitieme portie € 536.835,81 bedraagt. [eiseres] heeft gesteld dat zij, teneinde de omvang van de legitimaire massa te kunnen vaststellen, rechtmatig belang heeft bij verkrijging van de door haar genoemde stukken.
3.3.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank begrijpt de vorderingen van [eiseres] aldus, dat [gedaagde] in haar hoedanigheid van executeur van de nalatenschap van moeder - en niet in persoon - in rechte is betrokken. Tussen partijen is in geschil of de legitimaire massa en de daaruit voortvloeiende legitieme portie van [eiseres] correct zijn vastgesteld. Daarbij is onder meer in geschil of er meer giften zijn gedaan die moeten worden meegenomen in de boedelberekening dan waarmee reeds rekening is gehouden. De rechtbank zal daarom hierna de omvang van de legitimaire massa bespreken.
Bestanddelen legitimaire massa
4.2.
Op grond van artikel 4:65 BW wordt de legitieme portie berekend over de zogenaamde legitimaire massa, te weten de waarde van de goederen van de nalatenschap, vermeerderd met in aanmerking te nemen giften en verminderd met de schulden, vermeld in artikel 4:7 onder a tot en met c en f BW.
4.3.
Vaststaat dat de boedelnotaris in zijn berekening van de boedel van moeder, die is overgelegd als productie 1 bij antwoord, is uitgegaan van activa van € 1.605.774,22 en passiva van € 657.820,87, resulterend in een saldo van de nalatenschap van € 947.953,35. Dit saldo is vervolgens ter berekening van de legitimaire massa verhoogd met schenkingen tot een bedrag van € 581.369. Daarmee komt de legitimaire massa volgens de boedelnotaris op een totaal van € 1.529.322,35, hetgeen leidt tot een legitieme portie van € 382.330,59 en een feitelijk aan [eiseres] te betalen bedrag van € 282.330,59 (na aftrek van een aan haar gedane schenking van € 100.000).
4.4.
Zowel [eiseres] als [gedaagde] hebben met betrekking tot verschillende bestanddelen zoals opgenomen in de boedelberekening van de notaris (hierna: de boedelberekening) gesteld dat deze niet juist zijn. De discussie betreft met name de waarde van bepaalde activa en de in aanmerking te nemen schenkingen/giften. De rechtbank zal hierna die geschilpunten bespreken, waarbij voormelde boedelberekening van de notaris als uitgangspunt wordt genomen.
Activa
4.5.
De moeder bewoonde tot haar overlijden de woning aan de [adres 1] . Deze woning is in de berekening van de activa gewaardeerd op € 135.000,00, hetgeen is gebaseerd op de WOZ-waarde van de woning als vermeld op de overgelegde WOZ-aanslag 2017. [eiseres] heeft gesteld dat deze waarde te laag is, omdat de woning later volgens haar voor meer is verkocht aan de schoonouders van [gedaagde] . De rechtbank gaat aan het verweer van [eiseres] voorbij. Het had onder de gegeven omstandigheden op de weg van [eiseres] gelegen om te onderbouwen waarom de executeur in de boedelopstelling in redelijkheid niet van de WOZ-waarde per overlijdensdatum mocht uitgaan, hetgeen zij heeft nagelaten. Het enkele feit dat de woning geruime tijd later mogelijk voor meer is verkocht is onvoldoende, nu slechts de waarde per overlijdensdatum van belang is voor de boedelopstelling.
4.6.
[eiseres] heeft zich tevens op het standpunt gesteld dat de schoonouders van [gedaagde] de woning aan de [adres 1] na het overlijden van moeder eerst nog geruime tijd hebben gehuurd en dat die huuropbrengsten ten onrechte niet in de berekening zijn meegenomen. Ook dat verweer slaagt niet. Daargelaten dat is betwist dat er huurinkomsten zijn gegenereerd, miskent [eiseres] dat eventuele huuropbrengsten niet bij de berekening te horen worden meegenomen, nu voor de omvang van de legitimaire massa slechts de activa van belang zijn die op de overlijdensdatum aanwezig waren.
4.7.
Over de op boedelopstelling opgenomen bankrekeningen met bijbehorende banksaldi is geen discussie. Wel stelt [eiseres] dat diverse rekeningen ontbreken.
4.8.
Tussen partijen staat vast dat vader en moeder voorheen een Zwitserse bankrekening aanhielden, waarvan [eiseres] eerder niet wist. In de loop van de procedure zijn door [gedaagde] ter zake stukken overgelegd. Uit die stukken blijkt dat moeder met betrekking tot die Zwitserse rekening eind 2014 ingevolge de “inkeerregeling” met de belastingdienst een vaststellingsovereenkomst heeft gesloten, hetgeen [eiseres] niet eerder bekend was. Dit heeft, gelet op de heffingsgrondslag voor de inkomstenbelasting, geleid tot een navordering /boete van de fiscus, en tot een nadere aanslag erfbelasting over de nalatenschap van vader. De daardoor verschuldigde bedragen zijn door moeder aan de belastingdienst voldaan. Het saldo van de Zwitserse bankrekening is vervolgens overgemaakt naar de Nederlandse bankrekening van moeder en de Zwitserse rekening is in 2016 opgeheven. Daarmee staat naar oordeel van de rechtbank vast dat er ten tijde van het overlijden van moeder geen geld meer op een Zwitserse bankrekening stond. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan de niet onderbouwde stelling van [eiseres] dat in de boedelopstelling van moeder ten onrechte geen rekening is gehouden met een resterend saldo van een Zwitserse bankrekening.
4.9.
Voorts is tussen partijen niet in geschil dat vader en moeder in 2011 een aan hen in eigendom toebehorend appartement in Frankrijk hebben verkocht. De opbrengst is destijds gestort op een Franse bankrekening. [eiseres] heeft gesteld dat een deel van de opbrengst van de Franse bankrekening naar een Zwitserse rekening is overgeboekt en aldus buiten de boedel is gehouden. De rechtbank begrijpt dat [eiseres] hiermee doelt op de onder 4.8 genoemde Zwitserse bankrekening, nu van het bestaan van een andere Zwitserse bankrekening niet is gebleken. De Franse bankrekening is echter blijkens overgelegde afschriften opgeheven per 15 maart 2013 en het eindsaldo (€ 15.823,27) is overgeboekt naar een Nederlandse bankrekening van moeder. Zoals hiervoor al is vastgesteld is in 2016 ook de Zwitserse rekening opgeheven. Zo dus al juist zou zijn dat een deel van de opbrengst van het Franse appartement is overgemaakt naar de Zwitserse bankrekening, dan is ook dat deel van het geld met de opheffing van de Zwitserse rekening op de Nederlandse bankrekening van moeder terecht gekomen. Nu vast staat dat het saldo van de betreffende Nederlandse bankrekening onder de activa is opgenomen in de boedelberekening, wordt voorbij gegaan aan de niet onderbouwde stelling van [eiseres] dat een deel van de opbrengst van het Franse appartement buiten de activa van de nalatenschap van de moeder is gehouden.
4.10.
[eiseres] heeft voorts gesteld dat er meerdere rekeningen (“spookrekeningen”) ten onrechte niet in de boedelberekening zijn opgenomen. Uit de stukken en de stellingen van [eiseres] volgt evenwel dat deze rekeningen reeds (ver) voor het overlijden van moeder zijn opgeheven en dat de eindsaldi zijn overgemaakt naar de rekeningen die wel zijn opgenomen in de boedelberekening. Ook te dien aanzien is zodoende niet gebleken dat gelden die behoren tot de boedel buiten de activa van de nalatenschap van moeder zijn gehouden.
4.11.
De inboedel is gewaardeerd door een taxateur, de [de taxateur] , en hij heeft de waarde vastgesteld op € 5.075,00. [eiseres] heeft gesteld dat de waarde van de inboedel hoger ligt, aangezien een schilderij van […] - dat deel uitmaakt van de boedel - een hogere waarde heeft dan de getaxeerde waarde van € 750,00. In dat kader is [eiseres] gedurende deze procedure in de gelegenheid gesteld dat schilderij opnieuw te laten taxeren. Hoewel [eiseres] aldus de mogelijkheid heeft gehad zich over de uitkomst van een tweede taxatie uit te laten, heeft zij dit nagelaten. Tevens heeft zij nog gesteld dat de taxatie van de inboedel op andere gronden onjuist is. Nu zij haar stellingen op alle punten onvoldoende heeft onderbouwd, gaat de rechtbank ervan uit dat in de boedelberekening een correcte waarde van de inboedel is opgenomen.
4.12.
Ten slotte heeft [eiseres] met betrekking tot de activa gesteld dat ten tijde van het overlijden van moeder nog een partij bont voorhanden was met een waarde van tienduizenden guldens, die ten onrechte niet is meegenomen. [gedaagde] heeft dat gemotiveerd weersproken en aangevoerd dat, voor zover moeder het bont zelf niet al had weggegeven, zij de resterende kleding van moeder na het overlijden gratis heeft meegegeven aan Climpex, een charitatieve instelling. Voorzover zich daarbij nog wat oud bont bevond heeft zij er op gewezen dat bont thans nauwelijks nog iets waard is en feitelijk onverkoopbaar is, en er ook om die reden geen sprake was van relevante waarde. Het had, gezien deze gemotiveerde betwisting van de zijde van [gedaagde] , op de weg van [eiseres] gelegen nader te onderbouwen waarom er toch van zou moeten worden uitgegaan dat er nog een waardevolle partij bont voorhanden was, waaruit de partij bont dan bestond en wat de waarde daarvan was. Nu zij dit heeft nagelaten, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een aanpassing van de boedelberekening op dit punt.
Passiva
4.13.
Onder de passiva is het vaderlijk erfdeel opgenomen ad € 114.400 voor elk van de zussen. [eiseres] betwist dat die waardering correct is. Zij stelt zich op het standpunt dat het vaderlijk erfdeel dient te worden herberekend in verband met de verzwegen Zwitserse tegoeden, die ten tijde van het overlijden van vader niet zijn meegenomen.
4.14.
Vaststaat dat het vaderlijk erfdeel destijds, na diens overlijden in 2012, is vastgesteld op € 120.994 (voor erfbelasting) voor elk van beide zussen. Uit de in deze procedure overgelegde stukken volgt echter dat de fiscus een naheffing erfbelasting heeft opgelegd in verband met verzwegen vermogen. Daarbij werd door de fiscus uitgegaan van een nalatenschapsboedel van € 912.025 in plaats van € 725.963. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat een bedrag van € 186.062 ten onrechte niet in de afwikkeling van de nalatenschap van vader is meegenomen. De rechtbank acht het onder de gegeven omstandigheden redelijk de schuld van de nalatenschap wegens het vaderlijk erfdeel te herberekenen, nu dat in het belang is van [eiseres] . Het verweer dat daarmee een oneigenlijke heropening van de afwikkeling van die nalatenschap wordt gecreëerd wordt verworpen. Vast staat immers dat [eiseres] pas in deze procedure bekend is geworden met het feit dat er destijds gelden op een Zwitserse rekening stonden die buiten de nalatenschapsboedel van vader zijn gehouden.
4.15.
Uitgaande van een verhoging van de boedel van vader met een bedrag van
€ 186.062 leidt dat tot een verhoging van het vaderlijk erfdeel van € 31.010 (1/6e) voor elk van de zussen. Beiden hebben dus een vordering op de nalatenschap van moeder van
€ 114.400 plus € 31.010 dus elk
€ 145.410. Daarmee worden de passiva van de nalatenschap van moeder dus
€ 62.020hoger dan in de boedelopstelling van de notaris, resulterend in een bedrag van € 719.840,87 aan passiva.
4.16.
Vast staat dat moeder bij leven drie panden aan [gedaagde] heeft verkocht en in het kader van de verkoop van die panden de koopprijs van de panden aan [gedaagde] geschonken heeft en vervolgens dit bedrag weer van [gedaagde] heeft geleend tegen een rente van 6%. Die rente is als schuld van € 3.834,17 in de boedelopstelling opgenomen. Volgens [eiseres] is dit een te hoge rente, waarmee geen rekening moet worden gehouden. [eiseres] wordt echter niet gevolgd in deze stelling, nu een dergelijk percentage geacht wordt een marktconforme rente voor een onderhandse lening te zijn.
4.17.
Met inachtneming van voormelde wijzigingen sluit het boedelsaldo op een bedrag van (€ 1.605.774,22 - € 719.840,87 =)
€ 885.933,35.
Giften ex artikel 4:67 BW
4.18.
Vaststaat dat in de berekening van de boedelnotaris al diverse schenkingen staan vermeld. [eiseres] heeft echter gesteld dat moeder daarnaast meerdere giften aan [gedaagde] heeft gedaan die bij de berekening van de legitieme portie in aanmerking dienen te worden genomen. [gedaagde] heeft dat betwist.
4.19.
De rechtbank stelt voorop dat alle giften die door een erflater aan een afstammeling/legitimaris zijn gedaan ingevolge artikel 4:67 lid d BW in aanmerking dienen te worden genomen bij de berekening van de legitieme portie; een benadelingsbedoeling is daarvoor niet noodzakelijk.
4.20.
De vraag is of de verkoop van panden door moeder feitelijk een schenking aan [gedaagde] met zich heeft gebracht, die in aanmerking dient te worden genomen bij de bepaling van de legitimaire massa. Vaststaat dat in 2015, 2016 en 2017 [gedaagde] van moeder drie panden, te weten de panden aan de [adres 2] en aan de [adres 3] (met garage) te [plaats 2] heeft gekocht. [eiseres] heeft gesteld dat moeder de panden bewust voor een te laag bedrag aan [gedaagde] heeft verkocht. [gedaagde] heeft dat betwist en aangevoerd dat op basis van taxaties van een onafhankelijke makelaar dan wel de WOZ-waarde, waarvan de bewijsstukken door haar zijn overgelegd, tot de aankoopbedragen is gekomen.
4.21.
Blijkens de overgelegde taxatierapporten zijn de taxaties van de [adres 2] opgemaakt door een onafhankelijk taxateur met als doel “het verkrijgen van inzicht in de waarde ten behoeve van verkoop”. De panden zijn voor de getaxeerde waarde verkocht. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank reeds dat [gedaagde] bij de aankopen in redelijkheid ervan uit mocht gaan dat zij deze panden voor een reële waarde kocht. De enkele omstandigheid dat een andere makelaar thans tot een hogere taxatie komt, maakt dat niet anders. Alhoewel van het pand [adres 3] geen taxatie is overgelegd, is gebleken dat voor de verkoopwaarde van dat pand aangehaakt is bij de WOZ-waarde. Ook daarin ziet de rechtbank onvoldoende grond om te kunnen vaststellen dat feitelijk deels van een schenking sprake is geweest.
4.22.
[eiseres] heeft zich voorts nog op het standpunt gesteld dat na de verkoop van de panden aan [gedaagde] de renovatie van die panden feitelijk door moeder is betaald. [gedaagde] heeft dat betwist en aangevoerd dat als er al renovatiekosten door moeder zijn betaald, deze betrekking hadden op de woning van moeder aan de [adres 1] en niet op de door [gedaagde] gekochte panden.
[eiseres] heeft met betrekking tot de onderhouds-/renovatiekosten, voor zover de kosten betrekking hebben op de periode na de verkoop van de panden, het volgende schema opgesteld:
“- In 2015 voor € 5.972;
- In 2016 voor € 68.614 grootste deel renovatie 74 (…).”
[eiseres] heeft echter geen rekeningafschriften overgelegd van de door haar gestelde betalingen en niet nader onderbouwd dat eventuele betalingen van renovatiekosten betrekking hadden op de door [gedaagde] gekochte panden, hetgeen - gezien het voornoemde verweer van [gedaagde] - wel op haar weg lag. Dit geldt overigens ook voor de - door [gedaagde] weersproken - stelling van [eiseres] dat moeder na de verkoop aan [gedaagde] de vaste lasten van de panden is blijven voldoen. Met deze kosten zal dan ook geen rekening worden gehouden.
4.23.
[eiseres] heeft voorts gesteld dat van de rekening van moeder sinds het overlijden van vader wekelijks contante opnames werden gedaan van € 350,00 en € 70,00, die als gift aan [gedaagde] in aanmerking moeten worden genomen. [eiseres] heeft daarbij benadrukt dat blijkens overgelegde stukken de noodzakelijke huishoudelijke uitgaven al met pin werden betaald, zodat niet valt in te zien waarom er daarnaast nog zoveel cash geld werd opgenomen en dat zij van kennissen heeft vernomen dat [eiseres] hen heeft verteld dat zij cash geld ontving. [gedaagde] heeft daartegen aangevoerd dat het - reeds toen vader nog leefde - de gewoonte was dat moeder over contant geld beschikte om betalingen te verrichten, waaronder die van haar hulp. [gedaagde] heeft evenwel in het licht van de onderbouwde stelling van [eiseres] dat de huishoudelijke kosten na het overlijden van vader met pin werden voldaan, onvoldoende onderbouwd dat daarnaast nog veel wekelijkse cash uitgaven noodzakelijk waren. Behoudens een bedrag van € 70 voor de hulp, dat de rechtbank aannemelijk acht, is voor het restant geen plausibele verklaring gegeven, terwijl vaststaat dat [gedaagde] in de periode na het overlijden van vader veelvuldig bij moeder was en zeer geregeld voor haar pinde en zij zicht moet hebben gehad op de feitelijke situatie. Dat geldt te meer nu moeder meer en meer hulpbehoevend werd. Dat moeder naast de per pin gedane huishoudelijke uitgaven, waaronder ook uitgaven zijn aangetroffen voor de kapper, en het cashgeld voor de hulp, wekelijks nog een bedrag van € 350 cash nodig had is dan ook niet onderbouwd. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk geworden dat een deel van dat bedrag door moeder aan [gedaagde] is gegeven. Deze betalingen kunnen naar het oordeel van de rechtbank echter niet integraal gezien worden als een gift als bedoeld in artikel 4:67 BW. Daartoe is redengevend dat onweersproken is gebleven dat [gedaagde] wekelijks ongeveer 20 uur voor haar inmiddels hulpbehoevende moeder zorgde en daarvoor haar betaalde baan had opgegeven. Een deel van de bedoelde opnames kan dan ook in het kader van deze procedure worden gekwalificeerd als vergoeding voor door [gedaagde] verrichte zorgtaken en niet als gift. De rechtbank acht het onder de gegeven omstandigheden redelijk rekening te houden met een giftdeel van € 175 per week. Dat leidt tot een in aanmerking te nemen schenking van € 9.100 per jaar, over een periode van vier jaar, derhalve een in aanmerking te nemen gift van
€ 36.400aan [gedaagde] .
4.24.
Niet in geschil is dat op 22 december 2016 de beide kinderen van [gedaagde] van moeder elk een bedrag van € 2.122,00 hebben ontvangen. Dat bedrag is geschonken binnen de vijfjaarstermijn waarbinnen alle schenkingen, ook die aan derden, moeten worden meegenomen. Nu gesteld noch gebleken is dat deze giften ad in totaal
€ 4.244,00gebruikelijk waren, zullen ook deze giften derhalve in aanmerking worden genomen bij de berekening van de legitieme portie. [gedaagde] heeft nog aangevoerd dat de kinderen van [eiseres] ook dergelijke giften hebben ontvangen, maar zij heeft nagelaten dit verweer nader te onderbouwen, zodat hieraan voorbij wordt gegaan.
4.25.
[eiseres] heeft met betrekking tot haar verdere stellingen omtrent giften door de moeder aan [gedaagde] onvoldoende onderbouwd dat de uitgaven van of de inkomsten op de in de boedelberekening meegenomen bankrekeningen ten goede zijn gekomen aan [gedaagde] , zodat daarmee geen rekening zal worden gehouden.
4.26.
[gedaagde] heeft tot slot nog aangevoerd dat, indien de boedelberekening wordt aangepast, tevens een gift van moeder aan [eiseres] van een Chrysler PT Cruiser Cabriolet 1.6 limited edition ter waarde van € 15.000,00 en een gift van moeder van € 5.141,00 aan zowel [eiseres] als [gedaagde] op 29 november 2013 in de berekening dienen te worden meegenomen, dus een totaal van € 10.282 plus € 15.000 =
€ 25.282. [eiseres] heeft een en ander niet gemotiveerd weersproken zodat deze giften in de berekening zullen worden meegenomen.
4.27.
Dit alles leidt tot een totaal aan
extragiften van
€ 65.926bovenop de reeds meegenomen giften ad € 581.369.
Afgifte stukken ex artikel 4:78 BW/ 843a Rv
4.28.
Op grond van artikel 4:78 BW kan een legitimaris die geen erfgenaam is, aanspraak maken op inzage en afgifte van alle bescheiden die zij voor de berekening van haar legitieme portie behoeft. Gedurende deze procedure heeft [eiseres] , naar aanleiding van de ter zitting tussen partijen gemaakte afspraken, een en ander mede op instructie van de rechtbank, reeds de beschikking gekregen over stukken. De rechtbank benadrukt dat het in de onderhavige procedure steeds de bedoeling is geweest dat de executeur de benodigde stukken ter beschikking zou stellen aan [eiseres] , zodat zij kon nagaan wat haar rechten als legitimaris zijn. Van onrechtmatig door [eiseres] in het geding gebrachte stukken is dan ook geen sprake. Nu de rechtbank inmiddels op basis van de overgelegde stukken voldoende gegevens heeft voor de berekening van de legitieme portie zal de vordering ex artikel 4:78 BW, dan wel 843a Rv, bij gebrek aan belang worden afgewezen.
Berekening legitimaire massa en aan [eiseres] toekomende legitieme portie
4.29.
Het saldo van de nalatenschap bedraagt € 857.623,35.
Het saldo van de nalatenschap moet ter berekening van de legitieme portie worden verhoogd met de giften ad € 581.369,00, zoals opgenomen in de boedelberekening en worden vermeerderd met de extra in aanmerking te nemen giften van € 65.926. De giften bedragen zodoende in totaal
€ 647.295.
4.30.
De legitimaire massa bedraagt dan € 1.533.228,35 (het saldo van de nalatenschap verhoogd met de giften). De legitieme portie van [eiseres] bedraagt ¼ hiervan, te weten € 383.307,09. Dit bedrag dient te worden verminderd met de door moeder aan [eiseres] gedane giften van € 100.00, € 15.000 en € 5.141 zodat een bedrag resteert van
€ 263.166,09.
4.31.
Concluderend komt aan [eiseres] toe een bedrag van € 145.410 inzake de legitieme portie in de nalatenschap van de vader en een bedrag van € 263.166,09 inzake de legitieme portie in de nalatenschap van de moeder, dus een totaal van € 408.576,09. Aan [eiseres] is reeds een bedrag voldaan van € 114.400,00 en een bedrag van 282.330,59, derhalve een totaal van € 396.730,59, zodat nog een bedrag van
€ 11.845,50resteert.
4.32.
[gedaagde] zal in haar hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van moeder worden veroordeeld het bedrag van € 11.845,50 te voldoen aan [eiseres] . De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 3 september 2017, te weten zes maanden na overlijden van moeder.
Proceskosten
4.33.
Gezien de familierelatie tussen partijen ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten tussen partijen te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] in haar hoedanigheid van executeur om aan [eiseres] te betalen uit de nalatenschapsboedel van [moeder] een bedrag van € 11.845,50, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 3 september 2017 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Hoekstra - van Vliet en in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2019. [1]

Voetnoten

1.type: 2579