In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 december 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Turkse nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond en een inreisverbod van twee jaar opgelegd. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening om zijn uitzetting te verbieden totdat op zijn beroep was beslist. Tijdens de zitting op 3 december 2019 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De rechtbank heeft de betrokkenheid van eiser bij de Gülen-beweging ongeloofwaardig geacht, omdat hij deze niet met documenten heeft onderbouwd en zijn verklaringen vaag en summier waren. Ook zijn identiteit werd ongeloofwaardig geacht, omdat eiser bij zijn aanhouding met valse identiteitsdocumenten werd aangetroffen en verschillende namen heeft opgegeven. De rechtbank concludeert dat verweerder de aanvraag niet ten onrechte als kennelijk ongegrond heeft afgewezen, en wijst het beroep van eiser ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen, omdat de rechtbank op het beroep beslist.