ECLI:NL:RBDHA:2019:13219

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 december 2019
Publicatiedatum
11 december 2019
Zaaknummer
NL19.25946 V en NL19.25952 V
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen ongegrondverklaring van asielaanvraag van statushouders uit Griekenland

Op 11 december 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een verzetzaak van statushouders uit Griekenland. De opposanten, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. M. van Werven, hebben verzet aangetekend tegen een eerdere uitspraak van 7 november 2019, waarin hun beroep tegen besluiten van 29 oktober 2019 kennelijk ongegrond was verklaard. Tijdens de zitting op 10 december 2019 zijn de opposanten verschenen, bijgestaan door een tolk, terwijl de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. W. Vrooman, de geopposeerde partij was.

De rechtbank heeft in deze verzetzaak beoordeeld of de eerdere uitspraak zonder zitting terecht was gedaan. De opposanten betoogden dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet langer van toepassing was en dat hun beroep op een Interim Measure van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens hen zou moeten beschermen tegen terugkeer naar Griekenland. De rechtbank oordeelde echter dat de eerdere uitspraak terecht was gedaan, omdat de opposanten geen nieuwe gronden hadden aangevoerd die de conclusie konden rechtvaardigen dat de eerdere uitspraak onjuist was.

De rechtbank concludeerde dat het verzet ongegrond was en dat de eerdere uitspraak in stand bleef. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open. De zaak heeft belangrijke implicaties voor de opposanten, die nog steeds belang hebben bij de beoordeling van hun asielaanvraag, vooral in het licht van een nieuwe aanvraag die op dezelfde gronden is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL19.25946 V en NL19.25952 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer op het verzet van

[opposant 1] , opposant 1, V-nummer [V-nummer]

[opposant 2], opposant 2, V-nummer [V-nummer]
(gemachtigde: mr. N. Brands).
in de zaak tussen opposanten en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, geopposeerde.

Procesverloop

Bij uitspraak van 7 november 2019 heeft de rechtbank het beroep van opposanten tegen de besluiten van 29 oktober 2019 kennelijk ongegrond verklaard.
Opposanten hebben tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 december 2019.
Opposanten zijn verschenen, bijgestaan door mr. M. van Werven, kantoorgenoot van hun gemachtigde. Als tolk is verschenen O. Al Otman.
Geopposeerde heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. Vrooman.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk ongegrond geacht omdat geopposeerde zich op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat Griekenland zijn internationale verplichtingen tegenover terugkerende statushouders niet zal schenden.
2. Opposanten hebben na de uitspraak van 7 november 2019 in Nederland opnieuw om internationale bescherming verzocht. Deze aanvraag is niet ingewilligd en opposanten hebben daartegen op 5 december 2019 beroep ingesteld bij rechtbank
Zeeland-Wets-Brabant, op welk beroep tot op heden geen uitspraak is gedaan.
Opposanten hebben ter zitting van de verzetzaak verklaard dat zij nog immer belang bij beoordeling van het verzet hebben, omdat zij het niet eens zijn met het oordeel van de rechtbank dat hun beroep kennelijk ongegrond is gelet op hetgeen zij in de beroepsgronden hebben aangevoerd. Het oordeel van de rechtbank in de verzetzaak is volgens opposanten van belang voor hun beroep bij de rechtbank Zeeland-Wets-Brabant, omdat geopposeerde de opvolgende aanvraag om internationale bescherming niet heeft ingewilligd op dezelfde gronden als in de besluiten van 29 oktober 2019.
3. In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of zij in de buitenzittinguitspraak terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep ongegrond is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
4. Opposanten betogen dat zij aannemelijk hebben gemaakt dat ten opzichte van Griekenland niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Zij betogen dat hun beroep op de door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens getroffen Interim Measure (IM) van 17 oktober 2019 er aan in de weg stond het beroep met toepassing van artikel 8:54 van de Awb ongegrond te verklaren. Zij wijzen er op dat de rechtbank, zittingsplaats Utrecht, op 14 november 2019 het beroep van een statushouder in Griekenland na het houden van een zitting ongegrond heeft verklaard.
5. De rechtbank overweegt dat de omstandigheid dat een vergelijkbare zaak door een andere rechtbank ter zitting is behandeld niet afdoet aan de mogelijkheid een beroep af te doen met toepassing van artikel 8:54 van de Awb.
Zij stelt vast dat het betoog van opposanten neerkomt op een herhaling van hetgeen zij in de beroepsfase hebben aangevoerd. De omstandigheid dat opposanten zich niet kunnen vinden in de uitspraak van 7 november 2019 leidt niet tot het oordeel dat het beroep niet vereenvoudigd kon worden afgedaan. De verzetprocedure kan niet worden gebruikt als een verkapt hoger beroep. Opposanten voeren in het verzetschrift geen gronden aan die kunnen leiden tot de conclusie dat ten onrechte uitspraak is gedaan zonder zitting. In de uitspraak is de gestelde kwetsbaarheid van opposanten en de toegang tot voortzetting van de medische zorg in Griekenland besproken en overwogen dat de situatie van opposanten niet vergelijkbaar is met de personen waarop de IM betrekking heeft. In verzet zijn – behalve gegevens over afspraken bij medische behandelaar(s) – geen nieuwe stukken ingebracht en er zijn ook geen concrete (nieuwe) aanknopingspunten ingebracht voor twijfel aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De stukken die op 9 december 2019 zijn ingediend, kunnen niet bij de beoordeling van het verzet worden betrokken, omdat deze stukken niet in beroep zijn ingediend en aldus niet in de uitspraak van 7 november 2019 konden worden betrokken.
6. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat zij in de uitspaak, waartegen verzet is gedaan, terecht tot het oordeel is gekomen dat het beroep buiten redelijke twijfel ongegrond is.
7. Het verzet is dan ook ongegrond, zodat de uitspraak waartegen verzet is gedaan in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. I.N. Powell, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.