ECLI:NL:RBDHA:2019:13060

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 december 2019
Publicatiedatum
9 december 2019
Zaaknummer
C/09/496298 / HA RK 15-402
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vaststelling van Nederlanderschap op basis van niet rechtsgeldig huwelijk naar Pakistaans recht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 december 2019 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van [Y], die verzocht om vaststelling van het Nederlanderschap van zijn twee kinderen, geboren in Pakistan. De verzoeker stelde dat hij op 2 maart 1990 het Nederlanderschap had verkregen en dat zijn kinderen, geboren uit een huwelijk met [X], automatisch de Nederlandse nationaliteit hadden verkregen. De IND betwistte echter de rechtsgeldigheid van het huwelijk naar Pakistaans recht, omdat niet was aangetoond dat het huwelijk geregistreerd was bij de Union Council, wat vereist is voor de rechtsgeldigheid van een islamitisch huwelijk in Pakistan.

De rechtbank overwoog dat de overgelegde huwelijksakte niet voorzien was van een beëdigde vertaling en dat er geen bewijs was dat het huwelijk correct geregistreerd was. Hierdoor kon niet worden vastgesteld dat er sprake was van een rechtsgeldig huwelijk, en dus ook niet van een familierechtelijke betrekking tussen de verzoeker en zijn kinderen. De rechtbank concludeerde dat de kinderen niet op enigerlei wijze de Nederlandse nationaliteit aan de verzoeker konden ontlenen, en wees het verzoek af. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en werd openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige Kamer
Rekestnummer: HA RK 15-402
Zaaknummer: C/09/496298
Datum beschikking: 9 december 2019

Beschikking op het op 10 september 2015 ingekomen verzoekschrift van:

[Y]

verzoeker,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. A.R. Bissessur te ’s-Gravenhage.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

DE STAAT DER NEDERLANDEN,

(Ministerie van Justitie en Veiligheid, Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verder te noemen “de IND”),
zetelende te ’s-Gravenhage,
vertegenwoordigd door mr. J.E.A. Pesch.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- de brief van 19 januari 2016, met bijlage, van de zijde van de IND;
- de brief van 21 maart 2016, met bijlagen, van de zijde van verzoeker;
- de brief van 26 oktober 2016, met bijlagen, van de zijde van verzoeker;
- de brief van 14 februari 2017, met bijlagen, van de zijde van de IND;
- de bief van 2 maart 2017, met bijlagen, van de zijde van verzoeker;
- de brief van 30 maart 2018, met bijlage, van de zijde van verzoeker;
- de brief van 18 juni 2018 van de zijde van de IND;
- de brief van 3 september 2018, met bijlagen, van de zijde van verzoeker;
- de brief van 18 oktober 2018 van de zijde van de IND;
- de brief van 18 oktober 2018, met bijlage, van de zijde van verzoeker;
- de conclusie van de officier van justitie van 28 februari 2019.
Op 16 mei 2019 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: verzoeker met zijn advocaat alsmede mr. J.E.A. Pesch namens de IND. Van het verhandelde ter zitting is proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift naar partijen is verzonden.
De officier van justitie heeft schriftelijk medegedeeld geen behoefte te hebben aan het bijwonen van de mondelinge behandeling.
Na de behandeling ter zitting is ontvangen:
- een fax van 12 juni 2019 van de zijde van verzoeker;
- een brief van 13 juni 2019 van de zijde van de IND;
- een fax van 13 juni 2019, met bijlage, van de zijde van verzoeker;
- een fax van 12 juli 2019, met bijlage, van de zijde van verzoeker;
- een e-mailbericht van 18 juli 2019, met bijlage, van de zijde van de IND;
- een fax van 19 juli 2019, met bijlage, van de zijde van verzoeker;
- een brief van 27 augustus 2019, met bijlagen, van de zijde van verzoeker;
- een brief van 26 september 2019 van de zijde van de IND.

Verzoek en het standpunt van de IND en de officier van justitie

Het verzoekschrift strekt tot vaststelling van het Nederlanderschap van [kind uit het huwelijk 1] , geboren op [geboortedatum 1] 1998 te [geboorteplaats 1] , Pakistan, en [kind uit het huwelijk 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2002 te [geboorteplaats 2] , Pakistan.
De IND concludeert tot afwijzing van het verzoek.
De officier van justitie heeft bij voormelde conclusie medegedeeld zich aan te sluiten bij het standpunt van de IND.

Feiten

  • Bij Koninklijk Besluit van 2 maart 1990 is aan verzoeker het Nederlanderschap verleend.
  • Door verkrijging van de Nederlandse nationaliteit heeft verzoeker de Pakistaanse nationaliteit verloren.
  • Verzoeker heeft bij de brief van 27 augustus 2019 een ‘Marriage Certificate’ overgelegd, waarin staat vermeld dat hij op [huwelijksdatum] 1996 is gehuwd met [X] . Dit huwelijk is volgens het Marriage Certificate op [registratiedatum] 1996 geregistreerd. Niet vermeld is in welk register het huwelijk zou zijn geregistreerd.
  • Na de gestelde sluiting van voornoemd huwelijk zijn geboren:
- [kind uit het huwelijk 1] , geboren op [geboortedatum 1] 1998 te [geboorteplaats 1] , Pakistan, en
- [kind uit het huwelijk 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2002 te [geboorteplaats 2] , Pakistan.
  • In de geboorteakten van [kind uit het huwelijk 1] en [kind uit het huwelijk 2] zijn verzoeker en [X] opgenomen als ouders.
  • Er zijn geen gegevens met betrekking tot voornoemd huwelijk noch van de kinderen opgenomen in de Nederlandse Basisregistratie personen.
  • Een eerder verstrekt afschrift van de huwelijksakte en ook de geboorteakten van [kind uit het huwelijk 1] en [kind uit het huwelijk 2] zijn volgens een overgelegd rapport met de aanduiding “verklaring van onderzoek” van de IND van 21 april 2016, onderzocht op uiterlijke kenmerken door het Team Onderzoek en Expertise Documenten van de IND. De aktes zijn op basis van dit technisch onderzoek echt bevonden. Niet kan worden vastgesteld dat de akten zijn opgemaakt en afgegeven door de daartoe bevoegde instantie en evenmin dat de inhoud juist is. Bij die controle is nog opgemerkt dat “er zichtbare sporen van gewijzigde gegevens aangetroffen op het document. Er is correctievloeistof gebruikt op de plaats waar betrokkenen moeten ondertekenen. Het lijkt erop dat het hier om een gecorrigeerde ambtelijke wijziging gaat.”
  • De vertaling van de huwelijksakte en geboorteakten is niet gebeurd door een beëdigd vertaler.
  • Uit een rapport van DNA-onderzoek van 14 maart 2018 verricht door Verilabs blijkt dat het praktisch bewezen is dat verzoeker de biologische vader is van twee personen, geïdentificeerd als [kind uit het huwelijk 1] en [kind uit het huwelijk 2] .

Beoordeling

In geschil is of [kind uit het huwelijk 1] en [kind uit het huwelijk 2] in het bezit zijn van de Nederlandse nationaliteit.
Verzoeker stelt dat dit het geval is en voert daartoe, verkort weergegeven, aan dat hem op 2 maart 1990 het Nederlanderschap is verleend. Verzoeker is de juridische vader van [kind uit het huwelijk 1] en [kind uit het huwelijk 2] door zijn huwelijk met [X] , zodat zij bij geboorte van rechtswege het Nederlanderschap hebben verkregen. Daarnaast doet verzoeker een beroep op artikel
8 EVRM in die zin dat [kind uit het huwelijk 1] en [kind uit het huwelijk 2] recht hebben op een gezinsleven.
De IND stelt dat [kind uit het huwelijk 2] en [kind uit het huwelijk 1] niet de Nederlandse nationaliteit bezitten. Artikel 3 lid 1 (oud) van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) bepaalde dat Nederlander is het kind waarvan ten tijde van zijn geboorte de vader of de moeder Nederlander is. Onder vader dient te worden verstaan de man tot wie het kind, anders dan door adoptie, in de eerste graad in opgaande lijn in familierechtelijke betrekking staat. Volgens de IND is er geen sprake van een rechtsgeldig gesloten huwelijk naar Pakistaans recht, nu niet is gebleken dat dit huwelijk is geregistreerd bij de ‘Union Council’ zoals is vereist.
Of [kind uit het huwelijk 2] en [kind uit het huwelijk 1] in familierechtelijke betrekking staan tot verzoeker op grond van voormeld huwelijk dient op grond van artikel 10:92 van het Burgerlijk Wetboek te worden bepaald aan de hand van het Pakistaanse recht, zijnde het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van [kind uit het huwelijk 2] en [kind uit het huwelijk 1] , nu een gemeenschappelijke nationaliteit en gemeenschappelijke verblijfplaats van de ouders ten tijde van hun geboorte ontbrak.
Verzoeker is, zoals hij aangeeft, op [huwelijksdatum] 1996 volgens de Muslim Family Ordinance gehuwd met [X] . Naar Pakistaans recht is de vader van een kind de man die met de moeder is gehuwd ten tijde van de geboorte van het kind. [kind uit het huwelijk 1] en [kind uit het huwelijk 2] zijn binnen dit huwelijk geboren. Wil er naar Pakistaans recht sprake zijn van een rechtsgeldig islamitisch huwelijk, dan dient dit religieuze huwelijk te worden geregistreerd bij de Union Council.
Bij de National Database & Registration Authority (NADRA) kan nadien een ‘marriage registration certificate’ worden aangevraagd.
De rechtbank overweegt dat de overgelegde huwelijksakte een originele huwelijksakte lijkt te zijn. Echter deze akte is niet, zoals uitdrukkelijk door de rechtbank is verzocht in voornoemd proces-verbaal van de zitting, voorzien van een beëdigde Nederlandse (of Engelse) vertaling. Evenmin heeft verzoeker, zoals ook uitdrukkelijk door de rechtbank is verzocht, bewijs overgelegd dat het huwelijk is geregistreerd bij de Union Council. Dit bewijs, een zogenoemd marriage registration certificate, is noodzakelijk om vast te kunnen stellen of er naar Pakistaans recht sprake is van een rechtsgeldig huwelijk. Verzoeker heeft verder geen verklaring gegeven over het ontbreken van dit document. De huwelijksakte vermeldt wel een registratiedatum, maar niet waar de akte is geregistreerd. (Het veld onder 1. waar dit ingevuld dient te worden, is niet ingevuld.) Nu niet is gebleken dat het huwelijk op de juiste wijze is geregistreerd, is de rechtbank van oordeel dat het er voor moet worden gehouden dat het huwelijk niet rechtsgeldig is in Pakistan.
Nu niet kan worden vastgesteld dat er sprake is van een naar Pakistaans recht rechtsgeldig huwelijk tussen verzoeker en [X] , is ook niet komen vast te staan dat er uit hoofde van dit huwelijk een familierechtelijke betrekking is ontstaan tussen verzoeker en [kind uit het huwelijk 1] en [kind uit het huwelijk 2] .
Ook anderszins is gesteld noch gebleken dat er een familierechtelijke betrekking is ontstaan tussen verzoeker en [kind uit het huwelijk 1] en [kind uit het huwelijk 2] . Gelet hierop komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van de overgelegde geboorteakten van [kind uit het huwelijk 1] en [kind uit het huwelijk 2] en de daaraan klevende gebreken zoals door de IND is aangevoerd.
Ten aanzien van het beroep op het bepaalde in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is de rechtbank met de IND van oordeel dat aan dit artikel noch enige andere bepaling uit het EVRM het recht kan worden ontleend op verkrijging van een bepaalde nationaliteit.
Dit betekent dat [kind uit het huwelijk 1] en [kind uit het huwelijk 2] niet op enigerlei wijze de Nederlandse nationaliteit aan verzoeker kunnen ontlenen. Het verzoek wordt daarom afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.M. Vink, M.P. Verloop en J.C. Sluymer, rechters, bijgestaan door P. Hillebrand als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 december 2019.