In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 december 2019 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van [Y], die verzocht om vaststelling van het Nederlanderschap van zijn twee kinderen, geboren in Pakistan. De verzoeker stelde dat hij op 2 maart 1990 het Nederlanderschap had verkregen en dat zijn kinderen, geboren uit een huwelijk met [X], automatisch de Nederlandse nationaliteit hadden verkregen. De IND betwistte echter de rechtsgeldigheid van het huwelijk naar Pakistaans recht, omdat niet was aangetoond dat het huwelijk geregistreerd was bij de Union Council, wat vereist is voor de rechtsgeldigheid van een islamitisch huwelijk in Pakistan.
De rechtbank overwoog dat de overgelegde huwelijksakte niet voorzien was van een beëdigde vertaling en dat er geen bewijs was dat het huwelijk correct geregistreerd was. Hierdoor kon niet worden vastgesteld dat er sprake was van een rechtsgeldig huwelijk, en dus ook niet van een familierechtelijke betrekking tussen de verzoeker en zijn kinderen. De rechtbank concludeerde dat de kinderen niet op enigerlei wijze de Nederlandse nationaliteit aan de verzoeker konden ontlenen, en wees het verzoek af. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en werd openbaar uitgesproken.