ECLI:NL:RBDHA:2019:13006
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en Dublinverordening: Afwijzing en beroep tegen besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 november 2019 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de asielaanvraag van eiser, die de Iraakse nationaliteit heeft. Eiser had op 26 juli 2019 een asielaanvraag ingediend in Nederland, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, met het argument dat Finland verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. Dit besluit is door eiser bestreden.
Tijdens de zitting op 27 november 2019, waar eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk, is het procesverloop besproken. Eiser heeft aangevoerd dat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel, omdat de staatssecretaris de aanvraag te snel had afgehandeld, zonder hem voldoende tijd te geven om relevante medische informatie te overleggen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser al vanaf de indiening van zijn asielaanvraag de gelegenheid had om documenten te verzamelen en dat de staatssecretaris niet verplicht was om de besluitvorming uit te stellen.
Daarnaast heeft eiser een beroep gedaan op artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening, waarin wordt gesteld dat een verzoeker afhankelijk kan zijn van de hulp van familieleden die in een lidstaat verblijven. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser geen geslaagd beroep kan doen op deze bepaling, omdat er geen daadwerkelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en zijn familieleden is aangetoond. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.