ECLI:NL:RBDHA:2019:12983
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van een alleenstaande minderjarige vreemdeling uit Liberia
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 november 2019 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de afwijzing van een asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een alleenstaande minderjarige vreemdeling uit Liberia, had op 20 juni 2018 asiel aangevraagd in Nederland. Hij stelde dat hij in Liberia geen adequate opvang had na de dood van zijn moeder aan ebola en dat zijn vader, die in Nederland verblijft, hem zou kunnen opvangen. De staatssecretaris heeft de asielaanvraag echter afgewezen op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000, omdat eiser geen asielrechtelijke problemen had ondervonden in Liberia en niet voldeed aan de voorwaarden voor een verblijfsvergunning op basis van het buitenschuldbeleid voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen.
Tijdens de zitting op 24 oktober 2019 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk ingeschakeld. De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning, omdat uit DNA-onderzoek is gebleken dat de heer [naam 2] niet de biologische vader van eiser is. Hierdoor is er geen sprake van een beschermenswaardig gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Eiser heeft betoogd dat er wel degelijk sprake is van een hechte relatie met de heer [naam 2], maar de rechtbank oordeelt dat de onderhavige procedure niet bedoeld is voor gezinsvorming.
De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Eiser kan binnen vier weken na bekendmaking van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De uitspraak is openbaar gedaan en bekendgemaakt, waarbij de relevante internationale verdragen en richtlijnen zijn genoemd.