ECLI:NL:RBDHA:2019:12983

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 november 2019
Publicatiedatum
6 december 2019
Zaaknummer
NL19.20096
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een alleenstaande minderjarige vreemdeling uit Liberia

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 november 2019 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de afwijzing van een asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een alleenstaande minderjarige vreemdeling uit Liberia, had op 20 juni 2018 asiel aangevraagd in Nederland. Hij stelde dat hij in Liberia geen adequate opvang had na de dood van zijn moeder aan ebola en dat zijn vader, die in Nederland verblijft, hem zou kunnen opvangen. De staatssecretaris heeft de asielaanvraag echter afgewezen op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000, omdat eiser geen asielrechtelijke problemen had ondervonden in Liberia en niet voldeed aan de voorwaarden voor een verblijfsvergunning op basis van het buitenschuldbeleid voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen.

Tijdens de zitting op 24 oktober 2019 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk ingeschakeld. De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning, omdat uit DNA-onderzoek is gebleken dat de heer [naam 2] niet de biologische vader van eiser is. Hierdoor is er geen sprake van een beschermenswaardig gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Eiser heeft betoogd dat er wel degelijk sprake is van een hechte relatie met de heer [naam 2], maar de rechtbank oordeelt dat de onderhavige procedure niet bedoeld is voor gezinsvorming.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Eiser kan binnen vier weken na bekendmaking van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De uitspraak is openbaar gedaan en bekendgemaakt, waarbij de relevante internationale verdragen en richtlijnen zijn genoemd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.20096

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. S. Igdeli),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S.F.E. Verdonck).

ProcesverloopBij besluit van 2 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Jalloh. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Liberiaanse nationaliteit te hebben. Op 20 juni 2018 heeft hij in Nederland een asielaanvraag ingediend. Eiser heeft aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd dat in 2013/2014 zijn moeder in Liberia is overleden aan ebola. Vanuit Liberia is eiser naar Guinee vertrokken, waar hij tot 2016/2017 heeft gewoond. Eiser heeft verklaard dat hij naar Nederland is gekomen, omdat zijn vader, [naam 2] (de heer [naam 2] ), hier verblijft.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers aanvraag afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiser wordt gevolgd in zijn identiteit, nationaliteit en herkomst. De gebeurtenissen in Liberia en het reisverhaal worden geloofwaardig geacht. Verweerder heeft geconcludeerd dat eiser geen asielrechtelijke problemen heeft ondervonden in Liberia. Om die reden komt eiser niet in aanmerking voor een asielvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw. Eiser komt evenmin in aanmerking voor een reguliere verblijfsvergunning op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw, omdat eiser volgens verweerder niet voldoet aan de cumulatieve voorwaarden van het buitenschuldbeleid voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv) .
Eiser komt ten slotte niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM [1] . Uit DNA-onderzoek is gebleken dat de heer [naam 2] niet de biologische vader van eiser is. Er is daarom geen sprake van beschermenswaardig gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM.
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder aan hem als alleenstaande minderjarige vreemdeling een verblijfsvergunning had moeten verlenen. Eiser stelt dat hij in Liberia geen adequate opvang heeft. Daarnaast is eiser het er niet mee eens dat verweerder geen verblijfsvergunning heeft verleend op grond van artikel 8 van het EVRM voor verblijf bij de heer [naam 2] . Ondanks het ontbreken van een biologische band is er volgens hem sprake van beschermenswaardig gezinsleven, gelet op de wijze waarop zij invulling geven aan hun relatie.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Op grond van artikel 3.48 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) verleent de verweerder een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van het specifieke buitenschuldbeleid aan een amv als de vreemdeling voldoet aan alle volgende voorwaarden:
-de vreemdeling is alleenstaand;
-de vreemdeling is (nog) minderjarig;
-de vreemdeling is ten tijde van de eerste verblijfsaanvraag jonger dan vijftien jaar;
-voor de vreemdeling is in het land van herkomst of een ander land waar hij redelijkerwijs naartoe kan gaan geen adequate opvang of het vertrek kan buiten de schuld van de vreemdeling niet plaatsvinden en hij heeft zich actief ingezet om zijn vertrek te realiseren.
Verweerder neemt in ieder geval het bestaan van adequate opvang aan als in het land van herkomst een familielid tot in de vierde graad aanwezig is [2] .
5. Eiser heeft gesteld dat er in zijn land van herkomst geen adequate opvang bestaat. Eisers broer en zus zijn de enige familieleden die hij heeft. Verweerder heeft geloofwaardig bevonden dat hij sinds zijn vertrek uit Liberia in 2013/2014 niet weet waar zij verblijven. Er kan volgens eiser daarom niet worden aangenomen dat eiser binnen afzienbare tijd opvang kan krijgen bij familie. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat uit eisers verklaringen niet geconcludeerd kan worden dat de broer en/of zus van eiser niet in Liberia aanwezig zijn of dat zij niet binnen afzienbare tijd kunnen worden gevonden. Verweerder heeft in dit verband verwezen naar de diensten van het Rode Kruis die hierbij kan helpen. Gesteld noch gebleken is dat een traceringsonderzoek met bijvoorbeeld het Rode Kruis bij voorbaat kansloos is. Verweerder heeft daarom terecht geconcludeerd dat eiser niet aan het buitenschuldbeleid voldoet, zodat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van het specifieke buitenschuldbeleid.
6. Het beroep op artikel 3 van het IVRK [3] slaagt niet. Verweerder heeft gemotiveerd invulling gegeven aan zijn hierboven genoemde beleid waarin al is bepaald dat de specifieke belangen van de minderjarige vreemdelingen dienen te worden meegewogen.
7. Verweerder neemt in ieder geval familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM aan tussen een minderjarig kind en zijn:
- biologische vader (wiens kind niet uit een reëel huwelijk of niet-huwelijkse relatie is geboren);
- adoptiefouder(s);
- pleegouder(s);
als uit de feiten en omstandigheden volgt dat daadwerkelijk sprake is van hechte persoonlijke banden [4] .
8. Uit DNA-onderzoek is gebleken dat eiser en de heer [naam 2] niet biologisch aan elkaar verwant zijn. Niet is gebleken dat de heer [naam 2] pleeg- of adoptief vader van eiser is. Een dergelijke relatie is niet met documenten onderbouwd. Evenmin is gebleken van een zodanige feitelijke invulling van de relatie dat gezinsleven moet worden aangenomen. Dat de heer [naam 2] eisers familie financieel heeft ondersteund en vanuit Nederland contact heeft onderhouden met eiser is hiervoor niet voldoende. Eiser heeft niet aangetoond dat de heer [naam 2] hem in Liberia heeft gezocht. Dat eiser en de heer [naam 2] naar eisers zeggen steeds van hun biologische verwantschap zijn uitgegaan en sinds eisers komst naar Nederland als vader en zoon met elkaar om zouden gaan leidt niet tot een ander oordeel. De onderhavige procedure is niet bedoeld voor gezinsvorming.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. W.H. Mentink, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
2.Paragraaf B8/6.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc)
3.Internationaal verdrag inzake de rechten van het kind
4.Paragraaf B7/3.8.1 van de Vc