ECLI:NL:RBDHA:2019:12979

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 december 2019
Publicatiedatum
6 december 2019
Zaaknummer
09-827133-18
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor het doden van de vader van zijn ex-vriendin door wurging

Op 9 december 2019 heeft de Rechtbank Den Haag een 48-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaar voor het doden van de vader van zijn ex-vriendin. De rechtbank oordeelde dat de man het slachtoffer opzettelijk heeft gewurgd. Het lichaam van het slachtoffer werd op 13 maart 2018 gevonden in de woning van de verdachte in Rijswijk. Uit sectie bleek dat het slachtoffer letsel aan de hals had, wat niet het gevolg kon zijn van een val, zoals de verdachte had verklaard. De rechtbank hoorde drie pathologen die bevestigden dat het halsletsel niet door een val kon zijn ontstaan, maar door wurging. De officier van justitie had 8 jaar gevangenisstraf geëist, maar de rechtbank legde 10 jaar op, rekening houdend met de ernst van het feit en eerdere straffen in vergelijkbare zaken. Daarnaast moet de man ruim € 18.000,- schadevergoeding betalen aan de weduwe van het slachtoffer voor de kosten van de uitvaart.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/827133-18
Datum uitspraak: 9 december 2019
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren te Hilversum op [geboortedatum] ,
op dit moment in voorarrest in ‘Detentiecentrum Alphen aan den Rijn’ te Alphen aan den Rijn.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van:
  • 27 juni 2018, 19 september 2018, 10 december 2018, 4 april 2019, 8 mei 2019, 25 juli 2019, 3 oktober 2019 (pro forma);
  • 10 januari 2019, 16 april 2019, 19 november 2019 en 25 november 2019 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. I. Doves, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. Y. Moszkowicz, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 13 maart 2018 te Rijswijk, althans in Nederland, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] te wurgen, althans de keel van die [slachtoffer] (met een voorwerp) dicht te knijpen en/of dicht te houden.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding [1]
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de volgende feiten op grond van de gebruikte, in voetnoten vermelde, bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
In de ochtend van 13 maart 2018 vertrok [slachtoffer] , het slachtoffer in deze zaak, naar de woning van de verdachte, zijn ex-schoonzoon, in Rijswijk om een televisie op te halen. Later die dag had het slachtoffer een biljartwedstrijd, maar daar kwam hij niet opdagen. Hierop hebben de vrouw en de dochter van het slachtoffer geprobeerd hem te bellen. Het slachtoffer reageerde echter niet op hun oproepen, waarna de politie werd gealarmeerd. [2] Toen politieagenten uiteindelijk aan het begin van de avond de woning van de verdachte betraden, troffen zij de verdachte aan in zijn bed, onder invloed van slaapmedicatie. Naast het bed, op de vloer van de slaapkamer van de verdachte, werd het levenloze lichaam van het slachtoffer aangetroffen. De verdachte is hierop aangehouden. [3]
Op het lichaam van het slachtoffer is sectie verricht. Bij de sectie werd onder meer vastgesteld dat het slachtoffer inwendig in de hals verschillende bloeduitstortingen had: in de rechterspeekselklier, rondom de linkerhoorn van het tongbeen en aan beide zijden aan de onderrand van het tongbeen. Ook werden er twee bloeduitstortingen geconstateerd in de spieren laag in de hals, op de overgang naar de borstkas. Bij nader onderzoek van de hals werd een breuk in de linker grote hoorn van het tongbeen met omgevende bloeduitstorting vastgesteld. [4] De letsels in de hals zijn bij leven ontstaan. [5] Naast deze letsels is bij de sectie ook vastgesteld dat het hart van het slachtoffer te zwaar was en dat het slachtoffer leed aan een hartspierontsteking (lymfocytaire myocarditis). [6]
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of kan worden bewezen dat de verdachte het slachtoffer opzettelijk om het leven heeft gebracht door hem te wurgen.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde, met dien verstande dat de verdachte wordt vrijgesproken van het deel van de tenlastelegging dat ziet op het wurgen ‘met een voorwerp.’
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit, omdat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat het handelen van de verdachte tot de dood van het slachtoffer heeft geleid.
Op specifieke standpunten van de raadsman zal de rechtbank hierna – voor zover relevant – nader ingaan.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
3.4.1
De oorzaak van het overlijden
Zoals hiervoor is vermeld, is bij het slachtoffer niet alleen letsel in de hals aangetroffen, maar is ook vastgesteld dat het slachtoffer aan twee hartaandoeningen leed, te weten een hartspierontsteking (myocarditis) en een vergroot hart. De rechtbank ziet zich, mede gelet op deze bevindingen, als eerst gesteld voor de vraag wat de doodsoorzaak is geweest. Met andere woorden: waaraan is het slachtoffer overleden?
Over de doodsoorzaak hebben drie deskundigen zich uitgelaten. Het in de inleiding besproken sectierapport is op 14 augustus 2018 opgesteld door dr. V. Soerdjbalie-Maikoe, arts en patholoog bij het Nederlands Forensisch Instituut. Dr. Soerdjbalie-Maikoe heeft, toen zij aanvullende vragen van de officier van justitie kreeg toegestuurd over onder meer de hartspierontsteking van het slachtoffer, cardiopatholoog prof. dr. A.C. van der Wal geconsulteerd. Prof. dr. Van der Wal heeft op 31 januari 2019 zijn bevindingen vastgelegd in een verslag, waarna dr. Soerdjbalie-Maikoe op 12 februari 2019, mede aan de hand van dit verslag, de aanvullende vragen van de officier van justitie heeft beantwoord. Ter terechtzitting van 16 april 2019 is dr. Soerdjbalie-Maikoe als deskundige gehoord. Ter terechtzitting van 8 mei 2019 heeft de rechtbank, na een daartoe strekkend verzoek van de raadsman, dr. C.M. Milroy, forensisch patholoog , als deskundige benoemd teneinde hem te laten rapporteren over de door dr. Soerdjbalie-Maikoe gedane pathologische bevindingen en haar interpretatie daarvan. Dr. Milroy heeft hier op 19 juli 2019 rapport over uitgebracht. Op de terechtzitting van 19 november 2019 zijn alle drie de deskundigen (nogmaals) gehoord over hun bevindingen omtrent de doodsoorzaak.
Verklaringen van de deskundigen ter terechtzitting van 19 november 2019
Dr. C.M. Milroyheeft ter terechtzitting van 19 november 2019 overeenkomstig zijn rapport van 19 juli 2019 verklaard dat de pathologische bevindingen in deze zaak naar zijn mening meerdere mogelijke doodsoorzaken opleveren.
Dr. Milroy heeft het vergrote hart (in het Engels)
significantgenoemd, wat volgens hem wil zeggen dat het een meer dan minimale aandoening betreft. [7] Een dermate vergroot hart kan, evenals de myocarditis, op zichzelf al leiden tot een plotselinge dood, eventueel getriggerd door fysieke of emotionele stress. Deze aandoeningen hoeven echter niet altijd tot fataal hartfalen te leiden. Personen kunnen immers ook
meteen bepaalde ziekte overlijden en niet
als gevolgvan die ziekte. [8] Over het letsel in de hals heeft dr. Milroy verklaard dat, indien hij een jong persoon had onderzocht waarbij slechts sprake was van een gebroken tongbeen en bloedingen in de nekweefsels, hij samenpersing van de hals als doodsoorzaak had opgegeven. Met andere woorden: zowel het vergrote hart als de myocarditis en het letsel aan de hals zouden dus alle drie op zichzelf het intreden van de dood kunnen verklaren. [9]
Desgevraagd heeft dr. Milroy verklaard dat hij, geconfronteerd met de hartaandoeningen en het halsletsel van het slachtoffer in deze zaak, als doodsoorzaak compressie van de hals tezamen met de hartziekten zou opgeven. [10]
Indien de rechtbank samenpersing van de hals als doodsoorzaak aanwijst, dient zij er volgens dr. Milroy wel rekening mee te houden dat de aanwezige hartaandoeningen mogelijk invloed kunnen hebben gehad op de tijd die nodig is om een persoon door samenpersing op de hals om het leven te brengen. Gemiddeld genomen moet er tussen de 30 seconden en twee minuten continue druk zijn uitgeoefend op de hals van een persoon voordat de dood intreedt. Als bij een persoon sprake is van een hartaandoening, is hier mogelijk minder tijd voor nodig. [11]
Prof. dr. A.C. van der Walheeft ter terechtzitting van 19 november 2019 in aanvulling op zijn verslag van 31 januari 2019 verklaard dat bij het slachtoffer sprake was van een geringe acute myocarditis. Deze mate van myocarditis valt in de categorie van de relatief geringe hartafwijkingen, ook wel
minor abnormalitiesgenoemd. [12]
Met betrekking tot de zwaarte van het hart heeft prof. dr. Van der Wal verklaard dat sprake was van een geringe vergroting van het hart. Het hartgewicht van het slachtoffer lag ongeveer 70 gram boven de bovengrens van het normaalgewicht van het hart van een persoon met dat lichaamsgewicht en die lichaamslengte. Hiermee valt de geringe vergroting van het hart eveneens in de categorie
minor abnormalities. Aldus was sprake van een hart waarin minor abnormalities aanwezig waren. De aanwezigheid van beide aandoeningen betekent niet dat de kans op het overlijden aan hartfalen twee keer zo groot is. [13]
Wanneer sprake is van een hartafwijking die valt in de categorie
minor abnormalities, is het overlijden van een persoon niet zonder meer te verklaren door die hartafwijking. Pas als het overlijden niet aan een andere oorzaak kan worden toegeschreven, kan een dergelijke relatief geringe hartafwijking als doodsoorzaak worden aangewezen. [14]
Dr. V. Soerdjbalie-Maikoeheeft ter terechtzitting van 19 november 2019 aangegeven te persisteren bij haar conclusies zoals weergegeven in de beantwoording van de aanvullende vragen van 12 februari 2019 en bij de door haar afgelegde verklaring op de terechtzitting van 16 april 2019.
Dr. Soerdjbalie-Maikoe heeft nogmaals aangegeven dat bij het slachtoffer een discrete myocarditis en een iets te zwaar hart zijn geconstateerd. Beide afwijkingen aan het hart beschouwt zij als
minor abnormalities. Naast deze
minor abnormalitiesvan het hart is bij de sectie een forensisch-pathologisch substraat vastgesteld dat wijst op een andere mogelijke doodsoorzaak, namelijk geweld op de hals. Gelet op hetgeen door prof. dr. Van der Wal is uiteengezet, maakt de aanwezigheid van letsel aan de hals, waaronder het gebroken tongbeen, het overlijden aan
minor abnormalitiesvan het hart niet aannemelijk. Het geweld op de hals beschouwt dr. Soerdjbalie-Maikoe dus als belangrijkste factor voor de doodsoorzaak. De hartaandoeningen weegt zij in mindere mate mee. [15]
Oordeel van de rechtbank
Dr. Milroy heeft aangegeven dat er wat hem betreft in beginsel drie mogelijke doodsoorzaken in deze zaak zijn aan te wijzen. Beide hartaandoeningen zijn dermate ernstig dat een verder gezond persoon hier plotseling aan zou kunnen overlijden. Ook het geweld op de hals zou op zichzelf het intreden van de dood kunnen verklaren. Geconfronteerd met het feit dat in deze zaak sprake is een combinatie van deze drie factoren, heeft dr. Milroy verklaard dat hij als doodsoorzaak compressie van de hals zou opgeven, tezamen met de hartziekten. Prof. dr. Van der Wal en dr. Soerdjbalie-Maikoe hebben de hartaandoeningen van het slachtoffer geduid als geringe afwijkingen,
minor abnormalities. Prof. dr. Van der Wal heeft aangegeven dat, indien sprake is van een hartafwijking die in de categorie
minor abnormalitiesvalt, het overlijden van een persoon pas kan worden toegeschreven aan een dergelijke hartafwijking als alle andere doodsoorzaken zijn uitgesloten. Dr. Soerdjbalie-Maikoe heeft aangegeven dat in deze zaak naast de hartaandoeningen inderdaad sprake was van een andere mogelijke doodsoorzaak, namelijk geweld op de hals. Gelet hierop acht dr. Soerdjbalie-Maikoe het niet aannemelijk dat het slachtoffer is overleden aan (één van) de hartaandoeningen.
Op grond van deze deskundigenverklaringen komt de rechtbank tot de conclusie dat de dood van het slachtoffer is veroorzaakt door geweldsinwerking op de hals, al dan niet in combinatie met de aanwezige hartaandoeningen. De oorzaak van het overlijden kan zijn gelegen in louter geweldsinwerking op de hals, maar het is ook mogelijk dat die geweldsinwerking heeft geleid tot fatale ritmestoornissen van het – door de hartaandoeningen verzwakte – hart en dat het slachtoffer uiteindelijk daaraan is overleden. In het laatste geval is de geweldsinwerking dus wel een noodzakelijke factor geweest voor het ingetreden gevolg. Dat louter de hartaandoeningen tot de dood van het slachtoffer hebben geleid, acht de rechtbank niet aannemelijk, gelet op de bevindingen van prof. dr. Van der Wal en dr. Soerdjbalie-Maikoe dat het geringe afwijkingen betreffen en deze pas als doodsoorzaak kunnen worden aanvaard als andere doodsoorzaken kunnen worden uitgesloten.
3.4.2
De toedracht van het letsel aan de hals
Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat het slachtoffer is overleden door geweldsinwerking op de hals, al dan niet in combinatie met de aanwezige hartaandoeningen, ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld waaruit die geweldsinwerking op de hals heeft bestaan. Met andere woorden: hoe is het letsel aan de hals van het slachtoffer ontstaan?
In de inleiding is reeds beschreven dat het letsel in de hals van het slachtoffer bestond uit een breuk in de linker grote hoorn van het tongbeen met een omgevende bloeduitstorting, bloeduitstortingen in de rechterspeekselklier, rondom de linkerhoorn van het tongbeen en aan beide zijden aan de onderrand van het tongbeen en twee bloeduitstortingen in de spieren laag in de hals, op de overgang naar de borstkas. Ter terechtzitting van 19 november 2019 hebben deskundigen dr. C.M. Milroy en dr. V. Soerdjbalie-Maikoe zich over het ontstaan van dit letsel uitgelaten.
Verklaring van de verdachte
De verdachte heeft verklaard dat hij een discussie met het slachtoffer had en dat hij op een gegeven moment twee klappen kreeg. De verdachte heeft het slachtoffer toen in een schrikbeweging van zich af geduwd, waardoor hij over het bed en vervolgens op de grond viel. De verdachte, die zijn evenwicht had verloren, viel vervolgens bovenop hem en kwam daarbij met zijn gebogen rechterarm op de borst/het hoofd van het slachtoffer terecht.
De raadsman heeft, onder verwijzing naar deze verklaring, gewezen op de mogelijkheid dat de verdachte met zijn gebogen rechterarm op de nek van het slachtoffer terecht is gekomen.
Verklaringen van de deskundigen ter terechtzitting van 19 november 2019
Dr. C.M. Milroyheeft ter terechtzitting van 19 november 2019 verklaard dat breuken van het tongbeen zeer zeldzaam zijn. Wanneer sprake is van breuken in de nek, denkt dr. Milroy aan samendrukking van de hals als doodsoorzaak. [16] Onder samendrukking van de hals kunnen manuele verwurging, verwurging met behulp van een voorwerp en het aanleggen van een armklem worden verstaan. Van deze vormen van samendrukkend geweld acht dr. Milroy het gebruik van een armklem in deze zaak het meest waarschijnlijk. Door het gebruik van een armklem worden verschillende gedeelten van de hals onder druk gezet, wat past bij het geconstateerde letsel in deze zaak. Daarnaast zijn in deze zaak ook geen uitwendige verwondingen in de hals van het slachtoffer aangetroffen. Dit wordt vaker waargenomen bij compressie waarbij gebruik is gemaakt van een armklem. [17] Verwurging door middel van een zacht voorwerp laat echter ook niet altijd uitwendige verwondingen achter. [18]
Uit de literatuur is gebleken dat stomp botsend geweld ook een mogelijke, maar zeer zeldzame oorzaak is van een breuk in het tongbeen. Zo is er bijvoorbeeld een casus bekend van een negentienjarige man die tijdens zijn slaap viel en daarbij zijn tongbeen brak. Hoe het slachtoffer in die casus precies is gevallen, is echter niet bekend. [19] Een val van de verdachte op de hals van het slachtoffer in deze zaak kan dan ook niet helemaal worden uitgesloten, maar het is volgens dr. Milroy wel de vraag of het plausibel is dat het tongbeen van het slachtoffer op deze manier is gebroken. [20]
Over de bloeduitstortingen laag in de hals, op de overgang naar de borstkas, heeft dr. Milroy verklaard dat deze kunnen worden verklaard door plotse overstrekking van de hals ten opzichte van het hoofd, die kan optreden bij het gebruik van een armklem. [21]
Dr. V. Soerdjbalie-Maikoeheeft ter terechtzitting van 19 november 2019 verklaard dat in deze zaak niet alleen sprake is van een lokaal trauma in de hals met slechts een breuk in de linker grote hoorn van het tongbeen, maar dat er ook nog bloeduitstortingen aan beide zijden van de hals zijn geconstateerd. Dergelijk letsel, dus letsel over een groter deel van de hals, kan worden verklaard door samendrukkend geweld op de hals. Verwurging valt onder samendrukkend geweld op de hals.
Uit de literatuur is gebleken dat een breuk van het tongbeen in zeer zeldzame gevallen ook veroorzaakt kan zijn door stomp botsend geweld. Daarbij moet worden opgemerkt dat het stomp botsende geweld in 25 van de 27 in de literatuur beschreven gevallen hoog energetisch trauma betrof, zoals trauma als gevolg van een val van hoogte of een aanrijding. In slechts twee van die 27 gevallen ging het om een zogenaamd huis-, tuin- en keukenongeval, zoals een val van lage hoogte, waaronder de door de verdachte beschreven val kan worden geschaard. In één van deze twee gevallen betrof het slachtoffer een rolstoelafhankelijk persoon die zich op geen enkele wijze kon verweren tegen een val, hetgeen geen normale situatie betreft. [22] De energetische overdracht van krachten bij een val zoals door de verdachte beschreven is simpelweg niet voldoende om een tongbeen te kunnen breken. [23]
Met betrekking tot de bloeduitstortingen laag in de hals heeft dr. Soerdjbalie-Maikoe uitgelegd dat deze het gevolg zijn van overstrekking. Overstrekking is een mechanisme dat optreedt wanneer een het hoofd van een persoon plotseling naar achteren wordt bewogen, waardoor de spieren onder druk komen te staan en de bloedvaten in de laatste delen van de spieren scheuren. Overstrekkingsbloedingen kunnen voorkomen bij verwurgingszaken. [24]
Oordeel van de rechtbank
Uit de door dr. Milroy en dr. Soerdjbalie-Maikoe afgelegde deskundigenverklaringen maakt de rechtbank op dat een breuk in het tongbeen een zeldzame vorm van letsel betreft. Beide deskundigen denken bij het aantreffen van dergelijk letsel direct aan samendrukkend geweld op de hals, omdat uit de medische wetenschappelijke literatuur blijkt dat het zeer zeldzaam is dat een gebroken tongbeen wordt veroorzaakt door stomp botsend geweld. Indien al sprake is van een breuk in het tongbeen door stomp botsend geweld, werd dit in het overgrote deel van de in de literatuur beschreven gevallen veroorzaakt door een hoog energetisch trauma, zoals trauma als gevolg van een val van grote hoogte of een verkeersongeval. In de onderhavige zaak was bovendien naast de breuk in het tongbeen ook nog sprake van inwendige bloeduitstortingen rond het tongbeen, in de rechter oorspeekselklier en aan beide zijden van de hals. Deze bloeduitstortingen passen volgens dr. Milroy bij een armklem, omdat door het gebruik van een armklem druk wordt gezet op verschillende plekken in de hals. Ook dr. Soerdjbalie-Maikoe vindt deze bloeduitstortingen typerend voor het gebruik van samendrukkend geweld. Tot slot zijn ook bloeduitstortingen in de lage hals aangetroffen, die volgens beide deskundigen bij samendrukkend geweld kunnen passen.
Al het voorgaande in samenhang bezien, komt de rechtbank tot de conclusie dat het door de verdachte geschetste scenario van een val met zijn arm op het lichaam van het slachtoffer niet verenigbaar is met het bij het slachtoffer aangetroffen letsel en de bevindingen van de deskundigen. In de eerste plaats omdat de energetische overdracht van krachten bij een val vanaf het bed op het op de grond liggende slachtoffer onvoldoende is om het tongbeen te kunnen breken. Daarbij komt dat de bloeduitstortingen niet goed kunnen worden verklaard door de door de verdachte beschreven val. De bloeduitstortingen in de weke delen bevonden zich immers aan beide zijden van de hals, terwijl de bloeduitstortingen in de lage hals duiden op overstrekking, dat wil zeggen het plots naar achteren bewegen van het hoofd. Dat past niet bij een val met een gebogen rechterarm op de borst/het hoofd van het op de grond liggende slachtoffer. De rechtbank schuift het door de verdachte naar voren gebrachte scenario dan ook terzijde.
Gelet op de bevindingen van de deskundigen is de rechtbank van oordeel dat het aangetroffen letsel moet zijn veroorzaakt door samendrukkend geweld op de hals, oftewel: door wurgen.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat het slachtoffer is gewurgd. Aangezien de rechtbank niet is gebleken dat iemand anders dan de verdachte betrokken is geweest bij de dood van het slachtoffer, concludeert de rechtbank dat de verdachte degene is geweest die het slachtoffer heeft gewurgd.
3.4.3
Opzet
De verdachte heeft het slachtoffer gewurgd, als gevolg waarvan het slachtoffer is overleden. Uit dat enkele feit kan de rechtbank niet afleiden dat de verdachte de bedoeling had om het slachtoffer te doden. Weliswaar is wurging geschikt om dodelijk letsel te veroorzaken, maar dat de verdachte daar ook op uit was, kan de rechtbank niet vaststellen. Om dat te kunnen vaststellen, zou meer bekend moeten zijn over de precieze toedracht, zoals de wijze en duur van wurgen, of wat daaraan direct vooraf is gegaan. Dat laat echter onverlet dat sprake kan zijn van voorwaardelijk opzet op de dood: dat wil zeggen dat de verdachte wellicht niet de bedoeling had om het slachtoffer te doden, maar hij wel de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer als gevolg van zijn handelen zou komen te overlijden, bewust heeft aanvaard. Daarover overweegt de rechtbank het volgende. Het is een feit van algemene bekendheid dat de kans op dodelijk letsel bij wurging aanmerkelijk is, omdat de luchtpijp en/of de halsslagaders worden dichtgeknepen, waardoor het slachtoffer kan sterven aan de gevolgen van zuurstofgebrek. Dat moet ook de verdachte dus hebben geweten. Door toch het slachtoffer te wurgen, heeft de verdachte die aanmerkelijke kans op het overlijden van het slachtoffer bewust aanvaard. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte het opzet – minst genomen in voorwaardelijke zin – heeft gehad om het slachtoffer te doden.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte:
op 13 maart 2018 te Rijswijk [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd door die [slachtoffer] te wurgen.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
6. De strafoplegging
6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich niet uitgelaten over de strafoplegging.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag. Doodslag behoort tot de zwaardere strafbare feiten die de wet kent. De wetgever heeft voor dit misdrijf een gevangenisstraf van 15 jaren als maximumstraf vastgesteld. Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank de straffen die recentelijk en in het verleden zijn opgelegd voor een enkelvoudige doodslag in aanmerking genomen. Hoewel de rechtbank zich realiseert dat iedere zaak uniek is en daarom lastig is deze zaak te vergelijken met andere zaken, lijkt het erop dat doorgaans voor een enkelvoudige doodslag een gevangenisstraf wordt opgelegd van tussen de 8 en 12 jaren. Dat neemt niet weg dat doodslag vele verschillende vormen kan aannemen, zodat in ieder concreet geval moet worden nagegaan welke mate van ernst daaraan uit een oogpunt van straftoemeting moet worden toegekend. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
De verdachte heeft het slachtoffer, [slachtoffer] , zijn ex-schoonvader, door verwurging om het leven gebracht. Hierdoor heeft de verdachte het slachtoffer zijn belangrijkste recht, het recht om te leven, ontnomen. Voor de nabestaanden van het slachtoffer vormt zijn voortijdige en gewelddadige dood een groot en onherstelbaar verlies. Dit is indringend duidelijk geworden uit het door de weduwe, dochter en kleindochter van het slachtoffer ter terechtzitting uitgeoefende spreekrecht. Zij hebben verklaard over hun verdriet en het elke dag moeten missen van hun echtgenoot, vader en grootvader.
Uit de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, zoals hiervoor omschreven, volgt dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere straf dan een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur. De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het bewezenverklaarde onvoldoende tot uitdrukking komt in de door de officier van justitie gevorderde straf. Het bewezenverklaarde moet naar het oordeel van de rechtbank als zodanig ernstig worden beschouwd dat het in beginsel, gelet ook op de recente jurisprudentie, zou moeten leiden tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de precieze toedracht van de verwurging niet is vastgesteld en dat de verdachte weliswaar de reële kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard, maar niet vast is komen te staan dat de verdachte erop uit was (in de zin van: ‘vol’ opzet) om het slachtoffer te doden.
Vervolgens dient te worden nagegaan of de persoon van de verdachte of zijn persoonlijke omstandigheden invloed hebben op de strafoplegging en zo ja, in welke mate.
Uit het strafblad van de verdachte, gedateerd 22 augustus 2018, blijkt dat de verdachte meer dan 15 jaar geleden is veroordeeld voor verschillende geweldsdelicten. Omdat dit oude feiten betreffen, zal de rechtbank hier geen rekening mee houden bij het bepalen van de strafmaat.
Uit het door een psychiater en GZ-psycholoog verricht persoonlijkheidsonderzoek blijkt dat de verdachte lijdt aan een matig ernstige depressieve stoornis en dat hij narcistische en antisociale persoonlijkheidstrekken heeft. Omdat de verdachte het bewezenverklaarde heeft ontkend, hebben de psychiater en de psycholoog niet kunnen beschrijven wat de eventuele doorwerking van deze diagnostiek in het delict was. De psycholoog en de psychiater hebben dan ook geen advies kunnen geven over de toerekenbaarheid van het delict aan de verdachte. Dat betekent dat de rechtbank uitgaat van volledige toerekenbaarheid.
De rechtbank ziet in het voorgaande noch in enige andere omstandigheid aanleiding om af te wijken van het genoemde uitgangspunt van een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren. Dit brengt de rechtbank dan ook tot de conclusie dat voor de bewezen verklaarde doodslag het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren passend en geboden is.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De ingediende vorderingen
[benadeelde partij 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 191.881,04 (materiële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 13 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
[benadeelde partij 3] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 22.237,16 (€ 12.237,16 materiële en € 10.000,- immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 13 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
[benadeelde partij 2] heeft zich middels haar moeder, [benadeelde partij 3] , als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 3.399,12 (materiële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 13 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht alle drie de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen, omdat de behandeling van deze vorderingen een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Ook subsidiair heeft de raadsman verzocht de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren, gezien de bepleite vrijspraak van het tenlastegelegde. Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht alle drie de vorderingen af te wijzen, omdat deze onvoldoende zijn onderbouwd.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
7.4.1
De vordering van [benadeelde partij 1]
Materiële schade
Kosten lijkbezorging
Artikel 6:108 BW biedt een regeling voor kosten die nabestaanden kunnen vorderen als gevolg van het overlijden van iemand ten gevolge van een gebeurtenis waarvoor een ander jegens hen aansprakelijk is. Degene die de kosten voor lijkbezorging heeft gedragen, kan deze kosten van de aansprakelijke vorderen. De schadepost ten aanzien van de kosten voor de uitvaart van het slachtoffer is voldoende onderbouwd en onvoldoende gemotiveerd weersproken door de raadsman. De rechtbank zal de vordering op dit punt daarom toewijzen tot een bedrag van € 17.430,03, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 3 januari 2019 (datum indiening vordering).
Derving levensonderhoud
De benadeelde partij heeft in verband met het overlijden van het slachtoffer, haar echtgenoot, het café van haar echtgenoot twee weken moeten sluiten. De schade die hierdoor is ontstaan is door de benadeelde partij begroot op € 1.005,-. Na deze twee weken heeft de benadeelde partij extra personeel in het weekend moeten inhuren, omdat zij zelf niet alle uren kon overnemen. Deze schadepost is door de benadeelde partij, gerekend van half april 2018 tot en met half januari 2019, begroot op € 11.700,-. De benadeelde partij heeft aangevoerd dat zij deze laatste schadepost zal blijven behouden tot het bereiken van haar 70-jarige leeftijd. De schade op dit punt is door de benadeelde partij begroot op € 151.352,76.
De rechtbank acht de schade die is ontstaan doordat het café twee weken gesloten is gebleven voldoende onderbouwd. Blijkens een verklaring van de boekhouder behelst de schade een bedrag van € 1.675,-. Het komt de rechtbank aannemelijk voor dat over dit bedrag een inkomstenbelasting van 40% is betaald, waardoor het netto schadebedrag neerkomt op € 1.005,-. De rechtbank zal de vordering op dit punt daarom toewijzen tot dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 3 januari 2019.
Met betrekking tot de schade die is ontstaan door het inschakelen van extra personeel is de rechtbank van oordeel dat deze schade onvoldoende is onderbouwd. Het exacte schadebedrag kan om die reden dan ook niet worden vastgesteld. Het schatten van de schade levert naar het oordeel van de rechtbank wegens het ontbreken van enige gegevens op dit punt en gelet op de complexiteit van deze gestelde schadepost een onevenredige belasting van het strafproces op. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, voor zover deze ziet op de kosten voor het inschakelen van extra personeel. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Kosten expertisebureau
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering voor zover deze ziet op de kosten van een berekening door een expertisebureau, omdat deze kosten geen rechtstreeks gevolg zijn van het bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Notariskosten
De gevorderde notariskosten voor het verkrijgen van erfrecht zijn een rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal, nu de gevorderde kosten voldoende zijn onderbouwd door de benadeelde partij en de geleden schade onvoldoende gemotiveerd is betwist door de raadsman, de vordering op dit punt toewijzen tot een bedrag van € 393,25, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 3 januari 2019.
Proceskostenveroordeling
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
7.4.2
De vordering van [benadeelde partij 3]
Materiële schade
Kosten lijkbezorging
De schadepost ten aanzien van de kosten voor de uitvaart van het slachtoffer is voldoende onderbouwd en onvoldoende gemotiveerd weersproken door de raadsman. De rechtbank zal de vordering op dit punt daarom toewijzen tot een bedrag van € 250,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 3 januari 2019.
Derving levensonderhoud
De rechtbank zal benadeelde partij [benadeelde partij 3] voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering met betrekking tot de materiële schade, nu er onvoldoende rechtstreeks verband bestaat tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de door de benadeelde partij gevorderde derving van het levensonderhoud. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade (shockschade)
De rechtbank overweegt dat volgens vaste rechtspraak (waaronder het zogenoemde Taxibus-arrest van de Hoge Raad, gewezen op 22 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5356) shockschade kan ontstaan bij degene bij wie (i) door het waarnemen van een incident of ongeval of (ii) door de confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht waaruit geestelijk letsel voortvloeit. Een vordering tot vergoeding van shockschade kan alleen worden toegewezen als het gaat om geestelijk letsel waardoor iemand in zijn persoon is aangetast. Dit zal in het algemeen slechts het geval zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Dergelijke schade moet worden onderscheiden van de emotionele en psychische gevolgen die het verlies van een dierbare voor ouders, familie en andere nabestaanden heeft.
In deze zaak is ter onderbouwing van de gestelde shockschade aangevoerd dat de benadeelde partij in het rouwcentrum is geconfronteerd met het gewonde lichaam van haar vader, waardoor zij in shock is geraakt. Daarbij is gewezen op een brief van een psycholoog waarin staat dat de benadeelde partij onder behandeling is wegens een ‘andere gespecificeerde trauma- of stress gerelateerde stoornis’ naar aanleiding van gebeurtenissen in haar jeugd, de problematische relatie met haar ex-partner, de verdachte. Door de dood van haar vader zijn de klachten toegenomen en zijn meer psychische klachten bij de benadeelde partij ontstaan.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij hiermee onvoldoende heeft gesteld om te concluderen dat sprake is van shockschade die voor vergoeding in aanmerking kan komen. Immers, niet blijkt dat sprake is van geestelijk letsel voortvloeiend uit een emotionele schok die is teweeggebracht door confrontatie met het bewezenverklaarde feit of de gevolgen daarvan. Er zou mogelijk nader onderzoek kunnen worden verricht om te stellen dat het confrontatievereiste in deze zaak wél is gehaald, maar dergelijk nader onderzoek zou een onevenredige belasting van het strafproces opleveren.
Zonder af te willen doen aan het grote leed dat de benadeelde partij, de dochter van het slachtoffer, is aangedaan, zal de rechtbank de gevorderde vergoeding voor immateriële schade moeten afwijzen.
Proceskostenveroordeling
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
7.4.3
De vordering van [benadeelde partij 2]
De rechtbank zal benadeelde partij [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering met betrekking tot de materiële schade, nu er onvoldoende rechtstreeks verband bestaat tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de door de benadeelde partij gevorderde derving van het levensonderhoud. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank begroot op nihil.
7.5
De schadevergoedingsmaatregelen
Omdat de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij jegens benadeelde partij [benadeelde partij 1] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat ten behoeve van [benadeelde partij 1] van een bedrag van € 18.828,28, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 3 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Omdat de verdachte ook jegens benadeelde partij [benadeelde partij 3] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat ten behoeve van [benadeelde partij 3] van een bedrag van € 250,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 3 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring en kwalificatie
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard, en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
doodslag;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
strafbaarheid
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte strafbaar;
strafoplegging
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 10 (TIEN) JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
vorderingen benadeelde partijen
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 18.828,28, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 3 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 1] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [benadeelde partij 1] gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 250,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 3 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 3] voor het overige deel van de door haar gevorderde materiële schade niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
wijst af de vordering van [benadeelde partij 3] voor zover deze betrekking heeft op immateriële schade (shockschade);
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [benadeelde partij 3] gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde partij 2] in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, begroot op nihil;
schadevergoedingsmaatregelen
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [benadeelde partij 1] van een bedrag groot € 18.828,28, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 3 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 126 dagen;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [benadeelde partij 3] van een bedrag groot € 250,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 3 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 5 dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen de betalingsverplichtingen aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichtingen aan de Staat de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.W.E. de Ruiter, voorzitter,
mr. E.A. Lensink, rechter,
mr. B.W. Mulder, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S. van Holsteijn, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 december 2019.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer [PLnummer] , van de politie eenheid Den Haag, bestaande uit een zaaksdossier (doorgenummerd blz. 2 t/m 300) een forensisch dossier (doorgenummerd blz. 1 t/m 327) en een ongenummerd proces-verbaal.
2.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 maart 2018, blz. 37-38 zaaksdossier.
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 maart 2018, blz. 22-23 zaaksdossier.
4.Een geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut: Pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke dood, d.d. 14 augustus 2018, blz. 4 forensisch dossier.
5.Een geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut: Pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke dood, d.d. 14 augustus 2018, blz. 5 forensisch dossier.
6.Een geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut: Pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke dood, d.d. 14 augustus 2018, blz. 4 forensisch dossier.
7.Proces-verbaal ter terechtzitting van 19 november 2019, blz. 10.
8.Proces-verbaal ter terechtzitting van 19 november 2019, blz. 7.
9.Proces-verbaal ter terechtzitting van 19 november 2019, blz. 7-8.
10.Proces-verbaal ter terechtzitting van 19 november 2019, blz. 9.
11.Proces-verbaal ter terechtzitting van 19 november 2019, blz. 8-9.
12.Proces-verbaal ter terechtzitting van 19 november 2019, blz. 6.
13.Proces-verbaal ter terechtzitting van 19 november 2019, blz. 17.
14.Proces-verbaal ter terechtzitting van 19 november 2019, blz. 18.
15.Proces-verbaal ter terechtzitting van 19 november 2019, blz. 4-5 en 15.
16.Proces-verbaal ter terechtzitting van 19 november 2019, blz. 8.
17.Proces-verbaal ter terechtzitting van 19 november 2019, blz. 9-11.
18.Proces-verbaal ter terechtzitting van 19 november 2019, blz. 13.
19.Proces-verbaal ter terechtzitting van 19 november 2019, blz. 22.
20.Proces-verbaal ter terechtzitting van 19 november 2019, blz. 11 en 22.
21.Proces-verbaal ter terechtzitting van 19 november 2019, blz. 10.
22.Proces-verbaal ter terechtzitting van 19 november 2019, blz. 3-4.
23.Proces-verbaal ter terechtzitting van 19 november 2019, blz. 22.
24.Proces-verbaal ter terechtzitting van 19 november 2019, blz. 5.