ECLI:NL:RBDHA:2019:12966

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 december 2019
Publicatiedatum
5 december 2019
Zaaknummer
7996636 EJ VERZ 19-83761
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot verwerping van de nalatenschap namens een minderjarige in Luxemburg

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 5 december 2019 een beschikking gegeven op een verzoek tot machtiging tot verwerping van de nalatenschap namens een in Luxemburg wonende minderjarige. De verzoekster, die optreedt als wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige, heeft een verzoekschrift ingediend op 8 augustus 2019. De minderjarige, geboren in Luxemburg, heeft haar gewone verblijfplaats niet in Nederland, wat de vraag oproept of de Nederlandse rechter bevoegd is om over het verzoek te oordelen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat op basis van de Verordening Brussel-II bis de Nederlandse rechter bevoegd kan zijn indien er een nauwe band met Nederland bestaat en de bevoegdheid uitdrukkelijk is aanvaard. De minderjarige heeft een nauwe band met Nederland, aangezien zij goed contact heeft met haar familie daar en bijna vloeiend Nederlands spreekt. De verzoekster heeft de bevoegdheid van de Nederlandse rechter ondubbelzinnig aanvaard door het indienen van het verzoek.

De kantonrechter heeft ook vastgesteld dat het recht van Luxemburg van toepassing is op het verzoek, aangezien de gezagsouder toestemming van de rechter nodig heeft om namens de minderjarige van een recht af te zien. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat het verlenen van de machtiging in het belang van de minderjarige is en heeft het verzoek toegewezen. De beschikking is gegeven door mr. I.D. Bellaart en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Zittingsplaats ’s-Gravenhage
NM
Zaaknr.: 7996636 EJ VERZ 19-83761

Beschikking van de kantonrechter op het verzoek van:

[verzoekster] ,

wonende te [woonplaats] (Luxemburg), [adres] ,
hierna ook te noemen: verzoekster,
gemachtigde: mr. H. Stitselaar-van Dijk.

Overwegingen

1. Op [datum overlijden] is te [plaats 1] overleden
[erflaatster], laatst gewoond hebbend te [plaats 2] .
2. Op 8 augustus 2019 is op de griffie een verzoekschrift met bijlagen ingediend. Het verzoek strekt ertoe verzoekster in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige:

[minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] (Luxemburg) op [geboortedatum] ,wonende en verblijvende te [woonplaats] (Luxemburg), [adres] ,

machtiging te verlenen om namens de minderjarige de nalatenschap van
[erflaatster]te verwerpen.
3. Gelet op de omstandigheid dat de minderjarige haar gewone verblijfplaats niet in Nederland heeft, dient de kantonrechter vast te stellen of hem rechtsmacht toekomt.
4. In dit geval is de Verordening van de Raad van Europa van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (Brussel-II bis) van toepassing. Op grond van het bepaalde in artikel 8 van de Verordening Brussel-II bis is in zaken zoals de onderhavige in beginsel bevoegd het gerecht van de lidstaat waar de minderjarige haar gewone verblijfplaats heeft. In dit geval is daarom in beginsel de rechter in Luxemburg bevoegd om op het verzoek te beslissen. Op basis van artikel 12 lid 3 van de Verordening Brussel-II bis kan evenwel ook de Nederlandse rechter bevoegd zijn, indien het kind een nauwe band heeft met Nederland èn de bevoegdheid uitdrukkelijk is aanvaard èn de bevoegdheid van de Nederlandse rechter door het belang van het kind wordt gerechtvaardigd.
5. Verzoekster heeft zich desgevraagd bij brief, ingekomen ter griffie op 25 oktober 2019, uitgelaten over de vraag of van de in artikel 12 lid 3 van de Verordening Brussel-II bis bedoelde situatie sprake is. Uit de beschikbare informatie is het volgende naar voren gekomen. De minderjarige heeft de Luxemburgse nationaliteit en verblijft met haar moeder in Luxemburg. De minderjarige heeft goed contact met de familie in Nederland en spreekt bijna vloeiend Nederlands. Daaruit blijkt dat de minderjarige een nauwe band met Nederland heeft. Verder heeft verzoekster door het indienen van het onderhavige verzoek de bevoegdheid van de Nederlandse rechter op ondubbelzinnige wijze aanvaard. Tot slot wordt de nauwe band die de minderjarige met Nederland heeft nog versterkt door het feit dat de erflater in Nederland woonde en de nalatenschap zich in Nederland bevindt. Nu er geen aanwijzingen zijn voor het tegendeel, staat daarmee voldoende vast dat de bevoegdheid van de Nederlandse rechter door het belang van de minderjarige wordt gerechtvaardigd. De kantonrechter acht zich dus bevoegd om van het verzoek kennis te nemen.
6. Nu op grond van de artikelen 262 tot en met 268 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) geen andere rechter wordt aangewezen, is de kantonrechter te Den Haag bevoegd op het onderhavige verzoekschrift te beslissen.
7. De kantonrechter dient voorts vast te stellen welk recht in dit geval dient te worden toegepast. Die vraag moet worden beantwoord aan de hand van het bepaalde in het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996. Artikel 17 van het Verdrag bepaalt dat de uitoefening van de ouderlijke verantwoordelijkheid wordt beheerst door het recht van de Staat van de gewone verblijfplaats van het kind. Het onderhavige machtigingsverzoek dient derhalve te worden beoordeeld naar het recht van Luxemburg.
8. Naar het recht van Luxemburg (artikel 389 van de Code Civil) heeft de gezagsouder toestemming van de rechter nodig om namens de minderjarige van een recht af te zien. Toewijzing van het verzoek is in het belang van de minderjarige. De kantonrechter zal de verzochte machtiging daarom verlenen.

Beslissing

De kantonrechter:
- verleent aan verzoekster machtiging om namens de minderjarige de nalatenschap van
[erflaatster], overleden op [datum overlijden] te [plaats 1] , te verwerpen.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.D. Bellaart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 december 2019.
Tegen deze beslissing kan door indiening van een beroepschrift (door een advocaat) ter griffie van het Gerechtshof Den Haag hoger beroep worden ingesteld:
a. door de verzoeker en door de in de procedure verschenen belanghebbenden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak.
b. door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.