ECLI:NL:RBDHA:2019:12965

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 december 2019
Publicatiedatum
5 december 2019
Zaaknummer
8068820 EJ VERZ 19-85306
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot verwerping van een nalatenschap namens een minderjarige met een nauwe band met Nederland

In deze zaak gaat het om een machtigingsverzoek tot verwerping van een nalatenschap namens een in Duitsland wonende minderjarige. De minderjarige, die zowel de Duitse als de Nederlandse nationaliteit heeft, is erfgenaam geworden door de verwerping van de nalatenschap door haar vader. De verzoekers, wettelijk vertegenwoordigers van de minderjarige, hebben een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank Gelderland, maar de zaak is verwezen naar de Rechtbank Den Haag omdat deze laatste bevoegd is. De kantonrechter heeft vastgesteld dat op basis van de Verordening Brussel-II bis de Nederlandse rechter bevoegd kan zijn, mits er een nauwe band met Nederland is en de bevoegdheid uitdrukkelijk is aanvaard. De verzoekers hebben deze bevoegdheid aanvaard door gezamenlijk het verzoek in te dienen.

De kantonrechter heeft vervolgens beoordeeld welk recht van toepassing is. Volgens het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 moet de uitoefening van de ouderlijke verantwoordelijkheid worden beheerst door het recht van de Staat van de gewone verblijfplaats van het kind, in dit geval Duitsland. Volgens het Duitse recht is toestemming van de familierechtbank vereist om namens de minderjarige een nalatenschap te verwerpen, tenzij de minderjarige erfgenaam is geworden door de verwerping van de nalatenschap door een van de ouders. Aangezien de minderjarige in deze zaak erfgenaam is geworden door de verwerping door haar vader, is er geen machtiging van de rechter nodig.

Daarom hebben de verzoekers geen belang bij hun verzoek en heeft de kantonrechter het verzoek afgewezen. De beschikking is gegeven door mr. I.D. Bellaart en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 5 december 2019. Tegen deze beslissing kan hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Zittingsplaats ’s-Gravenhage
NM
Zaaknr.: 8068820 EJ VERZ 19-85306

Beschikking van de kantonrechter op het verzoek van:

[verzoekster] en [verzoeker] ,

beiden wonende te [plaats] , [adres] ,
hierna ook te noemen: verzoekers.

Overwegingen

1. Op 28 februari 2019 is te Vlaardingen overleden
[erflater], laatst gewoond hebbend te [woonplaats] .
2. Op 18 september 2019 is op de griffie van de Rechtbank Gelderland, Team bewind en erfrecht, Zittingsplaats Zutphen, een verzoekschrift met bijlagen ingediend. Het verzoek strekt ertoe verzoekers in hun hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigers van de (inmiddels geboren) minderjarige:

[minderjarige] geboren te [plaats] op [geboortedatum 1] ,

wonende en verblijvende te [plaats] , [adres] ,
machtiging te verlenen om namens de minderjarige de nalatenschap van
[erflater]te verwerpen.
Bij beschikking van 19 september 2019 heeft de Rechtbank Gelderland, Team bewind en erfrecht, Zittingsplaats Zutphen, zich onbevoegd verklaard van het verzoek kennis te nemen en de zaak verwezen naar deze rechtbank.
3. Gelet op de omstandigheid dat de minderjarige haar gewone verblijfplaats niet in Nederland heeft, dient de kantonrechter vast te stellen of hem rechtsmacht toekomt.
4. In dit geval is de Verordening van de Raad van Europa van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (Brussel-II bis) van toepassing. Op grond van het bepaalde in artikel 8 van de Verordening Brussel-II bis is in zaken zoals de onderhavige in beginsel bevoegd het gerecht van de lidstaat waar de minderjarige haar gewone verblijfplaats heeft. In dit geval is daarom in beginsel de rechter in Duitsland bevoegd om op het verzoek te beslissen. Op basis van artikel 12 lid 3 van de Verordening Brussel-II bis kan evenwel ook de Nederlandse rechter bevoegd zijn, indien het kind een nauwe band heeft met Nederland èn de bevoegdheid uitdrukkelijk is aanvaard èn de bevoegdheid van de Nederlandse rechter door het belang van het kind wordt gerechtvaardigd.
5. Verzoekers hebben zich desgevraagd bij brief van 21 oktober 2019 uitgelaten over de vraag of van de in artikel 12 lid 3 van de Verordening Brussel-II bis bedoelde situatie sprake is. Uit de beschikbare informatie blijkt dat de minderjarige zowel de Duitse als de Nederlandse nationaliteit heeft. Daaruit blijkt dat de minderjarige een nauwe band met Nederland heeft. Verder hebben verzoekers door het gezamenlijk indienen van hun verzoek de bevoegdheid van de Nederlandse rechter op ondubbelzinnige wijze aanvaard. Tot slot wordt de nauwe band die de minderjarige met Nederland heeft nog versterkt door het feit dat de erflater in Nederland woonde en de nalatenschap zich in Nederland bevindt. Nu er geen aanwijzingen zijn voor het tegendeel, staat daarmee voldoende vast dat de bevoegdheid van de Nederlandse rechter door het belang van de minderjarige wordt gerechtvaardigd. De kantonrechter acht zich dus bevoegd om van het verzoek kennis te nemen.
6. Nu op grond van de artikelen 262 tot en met 268 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) geen andere rechter wordt aangewezen, is de kantonrechter te Den Haag bevoegd op het onderhavige verzoekschrift te beslissen.
7. De kantonrechter dient voorts vast te stellen welk recht in dit geval dient te worden toegepast. Die vraag moet worden beantwoord aan de hand van het bepaalde in het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996. Artikel 17 van het Verdrag bepaalt dat de uitoefening van de ouderlijke verantwoordelijkheid wordt beheerst door het recht van de Staat van de gewone verblijfplaats van het kind. Het onderhavige machtigingsverzoek dient derhalve te worden beoordeeld naar het recht van Duitsland.
8. Naar het recht van Duitsland (artikel 1643 Bürgerliches Gesetzbuch) hebben de ouders toestemming van de familierechtbank nodig om namens de minderjarige een nalatenschap te verwerpen, tenzij de minderjarige erfgenaam is geworden als gevolg van de verwerping van de nalatenschap door één van die ouders. In dit geval is de minderjarige door de verwerping van de nalatenschap door haar vader tot de nalatenschap geroepen. In die situatie is geen machtiging van de rechter vereist. Verzoekers hebben daarom geen belang bij hun verzoek, zodat het verzoek wordt afgewezen.

Beslissing

De kantonrechter:
- wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.D. Bellaart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 december 2019.
Tegen deze beslissing kan door indiening van een beroepschrift (door een advocaat) ter griffie van het Gerechtshof Den Haag hoger beroep worden ingesteld:
a. door de verzoeker en door de in de procedure verschenen belanghebbenden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak.
b. door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.