Uitspraak
Beschikking van de kantonrechter op het verzoek van:
[verzoekster] en [verzoeker] ,
Overwegingen
[erflater], laatst gewoond hebbend te [woonplaats] .
[minderjarige] geboren te [plaats] op [geboortedatum 1] ,
[erflater]te verwerpen.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak gaat het om een machtigingsverzoek tot verwerping van een nalatenschap namens een in Duitsland wonende minderjarige. De minderjarige, die zowel de Duitse als de Nederlandse nationaliteit heeft, is erfgenaam geworden door de verwerping van de nalatenschap door haar vader. De verzoekers, wettelijk vertegenwoordigers van de minderjarige, hebben een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank Gelderland, maar de zaak is verwezen naar de Rechtbank Den Haag omdat deze laatste bevoegd is. De kantonrechter heeft vastgesteld dat op basis van de Verordening Brussel-II bis de Nederlandse rechter bevoegd kan zijn, mits er een nauwe band met Nederland is en de bevoegdheid uitdrukkelijk is aanvaard. De verzoekers hebben deze bevoegdheid aanvaard door gezamenlijk het verzoek in te dienen.
De kantonrechter heeft vervolgens beoordeeld welk recht van toepassing is. Volgens het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 moet de uitoefening van de ouderlijke verantwoordelijkheid worden beheerst door het recht van de Staat van de gewone verblijfplaats van het kind, in dit geval Duitsland. Volgens het Duitse recht is toestemming van de familierechtbank vereist om namens de minderjarige een nalatenschap te verwerpen, tenzij de minderjarige erfgenaam is geworden door de verwerping van de nalatenschap door een van de ouders. Aangezien de minderjarige in deze zaak erfgenaam is geworden door de verwerping door haar vader, is er geen machtiging van de rechter nodig.
Daarom hebben de verzoekers geen belang bij hun verzoek en heeft de kantonrechter het verzoek afgewezen. De beschikking is gegeven door mr. I.D. Bellaart en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 5 december 2019. Tegen deze beslissing kan hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof Den Haag.