ECLI:NL:RBDHA:2019:1291

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 februari 2019
Publicatiedatum
14 februari 2019
Zaaknummer
09/767022-18
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor ontucht met minderjarige

Op 14 februari 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met een minderjarige. De zaak kwam ter terechtzitting op 31 januari 2019, waar de officier van justitie, mr. W. Bos, de vordering indiende. De verdachte, geboren in 1981, werd beschuldigd van het plegen van ontucht met een meisje van vijftien jaar, dat hij via een datingsite had ontmoet. De tenlastelegging omvatte onder andere het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer, dat in de periode van 1 december 2016 tot en met 21 januari 2017 plaatsvond.

De rechtbank heeft de aangifte van het slachtoffer en de bekennende verklaring van de verdachte in overweging genomen. De verdediging stelde dat de verdachte niet wist dat het slachtoffer minderjarig was en dat hij niet de intentie had om met een minderjarige seks te hebben. De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat de verdachte een onderzoeksplicht had om de werkelijke leeftijd van het slachtoffer vast te stellen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen achtte.

Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met de ernst van het feit en de bescherming van minderjarigen. De officier van justitie had een gevangenisstraf van negen maanden geëist, maar de rechtbank legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden op. De rechtbank benadrukte dat de bescherming van de seksuele integriteit van minderjarigen centraal staat en dat de verdachte, ondanks zijn veronderstelling dat het slachtoffer meerderjarig was, een ernstige inbreuk had gemaakt op de integriteit van het slachtoffer. De rechtbank verklaarde het bewezen verklaarde strafbaar en sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/765022-18
Datum uitspraak: 14 februari 2019
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
[geboortedatum 1] 1981 [geboorteplaats],
[adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 31 januari 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. W. Bos en van hetgeen door verdachte en zijn raadsman mr. J.H.E. Wanrooij naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, in of omstreeks de periode van 1 december 2016 tot en met 21 januari 2017 tot te ’s-Gravenhage, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, met [slachtoffer], [geboortedatum 2] 2001, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], te weten:
- het brengen van zijn penis in haar vagina, en/of
- het heen en weer bewegen van zijn penis in haar vagina, en/of
- het zich door die [slachtoffer] laten pijpen;

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken, omdat hij niet wist noch kon weten dat aangeefster slechts vijftien jaar oud was en hij niet de intentie had om met een minderjarige seks te hebben.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het verweer van de raadsman ziet op de strafbaarheid van de verdachte en zal dit verweer daarom onder 5.3 bespreken.
De verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend en de verdediging heeft geen vrijspraak bepleit voor wat betreft het plegen van de aan de verdachte ten laste gelegde ontuchtige handelingen. Onder deze omstandigheden zal de rechtbank met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met onderstaande opsomming van de bewijsmiddelen [1] :
- de aangifte van [slachtoffer], d.d. 22 september 2017, blz. 42-43;
- de bekennende verklaring van de verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van
31 januari 2019.
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, zoals hieronder is bewezenverklaard.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van verdachte bewezen dat:
hij in de periode van 1 december 2016 tot en met 21 januari 2017 te ’s-Gravenhage, in elk geval in Nederland, met [slachtoffer], [geboortedatum 2] 2001, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], te weten:
- het brengen van zijn penis in haar vagina, en
- het heen en weer bewegen van zijn penis in haar vagina, en
- het zich door die [slachtoffer] laten pijpen.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

5.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betwist dat de verdachte een beroep op afwezigheid van alle schuld toekomt. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte een strafbare dader is.
5.2
Het standpunt van de verdediging
Zoals hiervoor onder 3.2 is weergegeven, heeft de raadsman naar voren gebracht dat de verdachte niet wist noch kon weten dat aangeefster vijftien jaar oud was. De rechtbank begrijpt dat de raadsman daartoe heeft willen aanvoeren dat de verdachte op grond van na te melden omstandigheden verontschuldigbaar heeft gedwaald over de daadwerkelijke leeftijd van aangeefster, zodat hij niet strafbaar is en moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De raadsman heeft voorop gesteld dat aangeefster de verdachte heeft benaderd via een datingsite. Zij vertelde hem dat zij geld nodig had in verband met haar studie aan [hogeschool]. De verdachte denkt dat hij naar haar leeftijd heeft gevraagd en dat zij toen zei dat zij twintig jaar oud was: aangeefster deed zich voor als een twintigjarige. De verdachte zou geen seks met aangeefster hebben gehad als hij had geweten dat zij minderjarig was. De raadsman heeft naar voren gebracht dat de verdachte niet vermoedde en – mede gelet op het feit dat de seksdate plaatsvond in een keurig ingericht appartement – ook niet hoefde te vermoeden dat “een en ander niet goed zat”.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Anders dan door de verdediging bepleit, is de rechtbank van oordeel dat bij de verdachte geen sprake is geweest van een zodanig verontschuldigbare dwaling ten aanzien van de leeftijd van aangeefster dat dit tot ontslag van rechtsvervolging zou moeten leiden, zodat dit verweer wordt verworpen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van de ontuchtige handelingen in artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) voldoende is dat komt vast te staan dat de minderjarige tussen de twaalf en zestien jaar oud was. Opzet of schuld daaromtrent is niet vereist. Het is voor een bewezenverklaring dus niet van belang of de verdachte wist dat aangeefster minderjarig was. De bescherming van de lichamelijke integriteit van minderjarigen staat immers centraal in artikel 245 Sr en strekt zich ook uit tot eventuele door de minderjarige zelf geïnitieerde gedragingen. Dit betekent dat de verdachte een verstrekkende onderzoeksplicht had om achter de (werkelijke) leeftijd van aangeefster te komen. Een beroep op dwaling omtrent de leeftijd heeft slechts in zeer uitzonderlijke gevallen kans van slagen. In dat geval is noodzakelijk dat gesproken kan worden van het volledig ontbreken van verwijtbare onwetendheid bij de verdachte over de ware leeftijd van aangeefster. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank in de onderhavige zaak geen sprake.
De verdachte heeft aangeefster ontmoet via een sekswebsite en genoegen genomen met de mededeling dat zij student aan de [hogeschool] was. Daar waar hij ervoor gekozen heeft om seks te hebben met een meisje dat hij niet kende en waarvan hij wist dat zij aanzienlijk jonger was dan hijzelf, had het op de weg van de verdachte gelegen meer onderzoek te verrichten naar haar werkelijke leeftijd, bijvoorbeeld door naar haar legitimatiebewijs te vragen. Door in de gegeven omstandigheden slechts af te gaan op de informatie van aangeefster en zijn eigen inschatting, heeft de verdachte niet voldaan aan zijn onderzoeksplicht die in deze situatie op hem rustte Het beroep op afwezigheid van alle schuld wordt dan ook verworpen.
Er zijn ook overigens geen andere feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is dan ook strafbaar.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht – met verwijzing naar het advies van de reclassering – een voorwaardelijke straf met door de reclassering geformuleerde bijzondere voorwaarden en eventueel een werkstraf op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ontucht met een meisje van vijftien jaar. De verdachte heeft via een datingsite een afspraak met het meisje gemaakt en zonder nader onderzoek naar haar leeftijd seksueel contact met haar gehad tegen betaling. Kinderen van die leeftijd, in elk geval beneden de zestien jaar, verdienen een grote mate van bescherming. Die mate van bescherming is zo groot dat ook sprake is van ontucht als zij, zoals in dit geval, zichzelf via internet aanbieden of contact zoeken. Dat de verdachte in de veronderstelling verkeerde dat het meisje meerderjarig was, doet aan het strafbare karakter van zijn handelen dan ook niet af. Minderjarigen, en hun seksuele integriteit, dienen in dit opzicht in alle omstandigheden beschermd te worden, ook tegen de consequenties van hun eigen gedragingen. Daarom is de wetenschap van de verdachte over de leeftijd van de minderjarige voor een bewezenverklaring onder artikel 245 Sr ook niet relevant.
Het meisje was slachtoffer van mensenhandel. De rechtbank houdt er rekening mee dat de verdachte hiervan niet op de hoogte was en hier ook geen rol bij heeft gespeeld. De verdachte heeft desondanks door zijn handelen wel een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het jeugdige slachtoffer. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten met politie en justitie in aanraking is gekomen. De rechtbank heeft voorts acht geslagen op een reclasseringsrapport betreffende verdachte.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de strafbedreiging die is neergelegd in artikel 245 Sr, te weten een maximale gevangenisstraf voor de duur van acht jaren of een geldboete van de vijfde categorie, en met de in artikel 22b Sr neergelegde beperking ten aanzien van de oplegging van een taakstraf. De wetgever heeft hiermee het grote belang aangegeven dat aan de bescherming van minderjarigen in zedenzaken moet worden gehecht.
Gezien de ernst van het feit en de gevolgen die een feit als het onderhavige in het algemeen voor het slachtoffer met zich brengen, neemt de rechtbank bij een veroordeling wegens overtreding van het bepaalde in artikel 245 Sr een onvoorwaardelijke gevangenisstraf als uitgangspunt. In beginsel kan niet worden volstaan met een andere, lichtere, strafmodaliteit.
In lijn hiermee zal de rechtbank aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. De persoonlijke belangen van de verdachte, in het bijzonder zijn belang bij het behoud van zijn werk, wegen daarbij niet op tegen de ernst van het feit en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer. Bij het bepalen van de duur van de op te leggen gevangenisstraf heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte eenmaal seksueel contact heeft gehad met het slachtoffer en dat hij, hoewel hij niet op zoek was naar een minderjarige, heeft nagelaten te controleren of zij meerderjarig was.
Alles afwegende, komt de rechtbank tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden.
De rechtbank komt tot een lagere gevangenisstraf dan door de officier van justitie geëist, omdat niet is gebleken dat de verdachte op de hoogte was van de uitbuitingssituatie waarin het slachtoffer verkeerde op het moment dat de verdachte seks met haar had tegen betaling.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht.
Dit voorschrift is toegepast, zoals het gold ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart
wettig en overtuigend bewezendat de verdachte het bij dagvaarding tenlastegelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.4 bewezen is verklaard, en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) MAANDEN.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B. Hammer, voorzitter,
mr. E.J. van As, rechter,
mr. P. Burgers, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. F. Verkijk, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 februari 2019.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het onderzoeksnummer DHRCC17011 en het proces-verbaalnummer BVH-nummer 2018 017 988 van de politie Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 86).