Op 14 februari 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met een minderjarige. De zaak kwam ter terechtzitting op 31 januari 2019, waar de officier van justitie, mr. W. Bos, de vordering indiende. De verdachte, geboren in 1981, werd beschuldigd van het plegen van ontucht met een meisje van vijftien jaar, dat hij via een datingsite had ontmoet. De tenlastelegging omvatte onder andere het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer, dat in de periode van 1 december 2016 tot en met 21 januari 2017 plaatsvond.
De rechtbank heeft de aangifte van het slachtoffer en de bekennende verklaring van de verdachte in overweging genomen. De verdediging stelde dat de verdachte niet wist dat het slachtoffer minderjarig was en dat hij niet de intentie had om met een minderjarige seks te hebben. De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat de verdachte een onderzoeksplicht had om de werkelijke leeftijd van het slachtoffer vast te stellen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen achtte.
Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met de ernst van het feit en de bescherming van minderjarigen. De officier van justitie had een gevangenisstraf van negen maanden geëist, maar de rechtbank legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden op. De rechtbank benadrukte dat de bescherming van de seksuele integriteit van minderjarigen centraal staat en dat de verdachte, ondanks zijn veronderstelling dat het slachtoffer meerderjarig was, een ernstige inbreuk had gemaakt op de integriteit van het slachtoffer. De rechtbank verklaarde het bewezen verklaarde strafbaar en sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten.